10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Finir (beëindigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van finir (beëindigen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Finir (beëindigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Voyager : en pleine nature ! (Reizen: op avontuur!)

Les 6: À l'hôtel (Op hotel)

Infinitif Participe passé
Finir (beëindigen) fini (klaar)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') finis ik beëindig
(tu) finis jij beëindigt
(il/elle/on) finit hij/zij/men beëindigt
(nous) finissons wij beëindigen
(vous) finissez jullie beëindigen
(ils/elles) finissent zij beëindigen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') Imparfait (Indicatif) ik beëindigde
(tu) finissais jij beëindigde
(il/elle/on) finissais hij beëindigde / zij beëindigde / men beëindigde
(nous) finissait wij beëindigden
(vous) finissions jullie beëindigden
(ils/elles) finissiez zij beëindigden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai fini ik heb beëindigd
tu as fini jij hebt beëindigd
il/elle/on a fini hij/zij/men heeft beëindigd
nous avons fini wij hebben beëindigd
vous avez fini u hebt beëindigd
ils/elles ont fini zij hebben beëindigd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais fini ik had beëindigd
(tu) avais fini jij had beëindigd
(il/elle/on) avait fini hij/zij/men had beëindigd
(nous) avions fini wij hadden beëindigd
(vous) aviez fini jullie hadden beëindigd
(ils/elles) avaient fini zij hadden beëindigd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') finirai ik zal beëindigen
(tu) finiras jij zult beëindigen
(il/elle/on) finira hij/zij/men zal beëindigen
(nous) finirons wij zullen beëindigen
(vous) finirez jullie zullen beëindigen/u zult beëindigen
(ils/elles) finiront zij zullen beëindigen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai fini ik zal beëindigd hebben
(tu) auras fini jij zult beëindigd hebben
(il/elle/on) aura fini hij/zij/men zal beëindigd hebben
(nous) aurons fini wij zullen beëindigd hebben
(vous) aurez fini jullie zullen beëindigd hebben
(ils/elles) auront fini zij zullen beëindigd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') finirais ik zou beëindigen
(tu) finirais jij zou beëindigen
(il/elle/on) finirait hij/zij/men zou beëindigen
(nous) finirions wij zouden beëindigen
(vous) finiriez jullie zouden beëindigen
(ils/elles) finiraient zij zouden beëindigen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais fini ik zou beëindigd hebben
(tu) aurais fini jij zou beëindigd hebben
(il/elle/on) aurait fini hij/zij/men zou beëindigd hebben
(nous) aurions fini wij zouden beëindigd hebben
(vous) auriez fini u zou beëindigd hebben
(ils/elles) auraient fini zij zouden beëindigd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') finisse ik beëindig
(tu) finisses jij beëindigt
(il/elle/on) finisse hij/zij/men beëindigt
(nous) finissions wij beëindigen
(vous) finissiez jullie beëindigen
(ils/elles) finissent zij beëindigen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie fini ik beëindigd heb
(tu) aies fini jij beëindigd hebt
(il/elle/on) ait fini hij/zij/men beëindigd heeft
(nous) ayons fini wij beëindigd hebben
(vous) ayez fini jullie hebben beëindigd
(ils/elles) aient fini zij beëindigd hebben

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
finis! jij beëindig
finis! jij beëindig