Goûter (proeven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van goûter (proeven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Goûter (proeven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

Les 26: Sens et perception (Zintuigen en waarnemen)

Infinitif Participe passé
Goûter (proeven) gouté (geproefd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') goûte ik proef
(tu) goûtes jij proeft
(il/elle/on) goûte hij/zij/men proeft
(nous) goûtons wij proeven
(vous) goûtez jullie proeven/u proeft
(ils/elles) goûtent zij proeven

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') goûtais ik proefde
(tu) goûtais jij proefde
(il/elle/on) goûtait hij/zij/men proefde
(nous) goûtions wij proefden
(vous) goûtiez jullie proefden
(ils/elles) goûtaient zij proefden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai goûté ik heb geproefd
tu as goûté jij hebt geproefd
il/elle/on a goûté hij/zij/men heeft geproefd
nous avons goûté wij hebben geproefd
vous avez goûté u heeft geproefd
ils/elles ont goûté zij hebben geproefd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais goûté ik had geproefd
(tu) avais goûté jij had geproefd
(il/elle/on) avait goûté hij/zij/men had geproefd
(nous) avions goûté wij hadden geproefd
(vous) aviez goûté jullie hadden geproefd
(ils/elles) avaient goûté zij hadden geproefd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') goûterai ik zal proeven
(tu) goûteras jij zult proeven
(il/elle/on) goûtera hij/zij/men zal proeven
(nous) goûterons wij zullen proeven
(vous) goûterez u zult proeven
(ils/elles) goûteront zij zullen proeven

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai goûté ik zal geproefd hebben
(tu) auras goûté jij zult geproefd hebben
(il/elle/on) aura goûté hij/zij/men zal geproefd hebben
(nous) aurons goûté wij zullen geproefd hebben
(vous) aurez goûté u zult geproefd hebben
(ils/elles) auront goûté zij zullen geproefd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') goûterais ik zou proeven
(tu) goûterais jij zou proeven
(il/elle/on) goûterait hij/zij/men zou proeven
(nous) goûterions wij zouden proeven
(vous) goûteriez jullie zouden proeven / u zou proeven
(ils/elles) goûteraient zij zouden proeven

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais goûté ik zou geproefd hebben
(tu) aurais goûté jij zou geproefd hebben
(il/elle/on) aurait goûté hij/zij/men zou geproefd hebben
(nous) aurions goûté wij zouden geproefd hebben
(vous) auriez goûté jullie zouden geproefd hebben
(ils/elles) auraient goûté zij zouden geproefd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') goûte ik proef
(tu) goûtes jij proeft
(il/elle/on) goûte hij/zij/men proeft
(nous) goûtions wij proeven
(vous) goûtiez jullie proeven
(ils/elles) goûtent zij proeven

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie goûté ik heb geproefd
(tu) que tu aies goûté jij dat je geproefd hebt
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait goûté hij/zij/men heeft geproefd
(nous) que nous ayons goûté wij hebben geproefd
(vous) que vous ayez goûté jullie zouden geproefd hebben
(ils/elles) qu'ils/elles aient goûté zij hebben geproefd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Goûtons! jij proeft
Goûte! Proef