Grimper (klimmen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van grimper (klimmen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Grimper (klimmen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 3: Projets du week-end (Weekendplannen)

Les 21: Faire une promenade le dimanche. (Op zondag een wandeling maken.)

Infinitif Participe passé
Grimper (klimmen) grimpé (geklommen)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') grimpe ik klim
(tu) grimpes jij klimt
(il/elle/on) grimpe hij/zij/men klimt
(nous) grimpons wij klimmen
(vous) grimpez jullie klimmen
(ils/elles) grimpent zij klimmen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') grimpais ik klom
(tu) grimpais jij klom
(il/elle/on) grimpait hij/zij/men klom
(nous) grimpions wij klommen
(vous) grimpiez jullie klommen
(ils/elles) grimpaient zij klommen

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai grimpé ik ben geklommen
tu as grimpé jij bent geklommen
il/elle/on a grimpé hij/zij/men is geklommen
nous avons grimpé wij zijn geklommen
vous avez grimpé jullie zijn geklommen
ils/elles ont grimpé zij hebben geklommen

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais grimpé ik had geklommen
(tu) avais grimpé jij had geklommen
(il/elle/on) avait grimpé hij/zij/men had geklommen
(nous) avions grimpé wij waren geklommen
(vous) aviez grimpé jullie hadden geklommen
(ils/elles) avaient grimpé zij waren geklommen

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') grimperai ik zal klimmen
(tu) grimperas jij zult klimmen
(il/elle/on) grimpera hij/zij/men zal klimmen
(nous) grimperons wij zullen klimmen
(vous) grimperez jullie zullen klimmen
(ils/elles) grimperont zij zullen klimmen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') j'aurai grimpé ik zal geklommen hebben
tu auras grimpé jij zult geklommen hebben
il/elle/on aura grimpé hij/zij/men zal geklommen zijn
nous aurons grimpé wij zullen geklommen zijn
vous aurez grimpé u zult geklommen hebben
ils/elles auront grimpé zij zullen geklommen zijn

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') grimperais ik zou klimmen
(tu) grimperais jij zou klimmen
(il/elle/on) grimperait hij/zij/men zou klimmen
(nous) grimperions wij zouden klimmen
(vous) grimperiez jullie zouden klimmen
(ils/elles) grimperaient zij zouden klimmen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais grimpé ik zou zijn geklommen
(tu) aurais grimpé jij zou geklommen zijn
(il/elle/on) aurait grimpé hij/zij/men zou zijn geklommen
(nous) aurions grimpé wij zouden geklommen zijn
(vous) auriez grimpé jullie zouden geklommen zijn
(ils/elles) auraient grimpé zij zouden geklommen zijn

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') grimpe ik klim
(tu) grimpes je klim
(il/elle/on) grimpe hij/zij/men klimt
(nous) grimpions wij klimmen
(vous) grimpiez jullie klimmen
(ils/elles) grimpent zij klimmen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie grimpé ik ben geklommen
(tu) aies grimpé jij bent geklommen
(il/elle/on) ait grimpé hij/zij/men heeft geklommen
(nous) ayons grimpé wij zijn geklommen
(vous) ayez grimpé jullie hebben geklommen
(ils/elles) aient grimpé zij hebben geklommen

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
N/A Jij klim
Grimpe! Klim