Lire (lezen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van lire (lezen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Lire (lezen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 2: Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

Les 13: Dire l'heure et lire l'horloge (Hoe laat is het? De klok lezen.)

Infinitif Participe passé
Lire (lezen) lu (gelezen)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je lis / j'lis ik lees / ik lees
tu lis jij leest
(il/elle/on) il lit / elle lit / on lit hij leest / zij leest / men leest
nous lisons wij lezen
vous lisez u leest
(ils/elles) ils lisent / elles lisent zij lezen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') lisais ik las
(tu) lisais jij las
(il/elle/on) lisait hij/zij/men las
(nous) lisions wij lazen
(vous) lisiez jullie lazen/u las
(ils/elles) lisaient zij lazen

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai lu ik heb gelezen
tu as lu jij hebt gelezen
il/elle/on a lu hij/zij/men heeft gelezen
nous avons lu wij hebben gelezen
vous avez lu u heeft gelezen
ils/elles ont lu zij hebben gelezen

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais lu ik had gelezen
(tu) avais lu jij had gelezen
(il/elle/on) avait lu hij/zij/men had gelezen
(nous) avions lu wij hadden gelezen
(vous) aviez lu jullie hadden gelezen/u had gelezen
(ils/elles) avaient lu zij hadden gelezen

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') lirai ik zal lezen
(tu) liras jij zult lezen
(il/elle/on) lira hij/zij/men zal lezen
(nous) lirons wij zullen lezen
(vous) lirez u zult lezen
(ils/elles) liront zij zullen lezen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai lu ik zal gelezen hebben
(tu) auras lu jij zult gelezen hebben
(il/elle/on) aura lu hij/zij/men zal gelezen hebben
(nous) aurons lu wij zullen gelezen hebben
(vous) aurez lu jullie/zullen gelezen hebben
(ils/elles) auront lu zij zullen gelezen hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') lireais ik zou lezen
(tu) lirais jij zou lezen
(il/elle/on) lirait hij/zij/men zou lezen
(nous) lirions wij zouden lezen
(vous) liriez u zou lezen
(ils/elles) liraient zij zouden lezen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais lu ik zou gelezen hebben
(tu) aurais lu jij zou gelezen hebben
(il/elle/on) aurait lu hij zou gelezen hebben/zij zou gelezen hebben/men zou gelezen hebben
(nous) aurions lu wij zouden gelezen hebben
(vous) auriez lu u zou gelezen hebben
(ils/elles) auraient lu zij zouden gelezen hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') que je lise ik lees
(tu) que tu lises jij leest
(il/elle/on) qu'il/qu'elle/qu'on lise hij/zij/men leest
(nous) que nous lisions wij lezen
(vous) que vous lisiez jullie lezen/u leest
(ils/elles) qu'ils/qu'elles lisent zij lezen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie lu / que je lise lu ik heb gelezen / ik lees gelezen
(tu) que tu aies lu / que tu lises lu jij dat je gelezen hebt / dat je leest gelezen
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait lu / qu'il/elle/on lise lu hij/zij/men heeft gelezen / hij/zij/men leest gelezen
(nous) que nous ayons lu / que nous lisions lu wij dat wij gelezen hebben / dat wij lazen gelezen
(vous) que vous ayez lu / que vous lisiez lu jij hebt gelezen / jij leest gelezen
(ils/elles) qu'ils/elles aient lu / qu'ils/elles lisent lu zij hebben gelezen / zij lezen gelezen

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
lees
Lis! Lees