Plier (vouwen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van plier (vouwen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Plier (vouwen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Au jour le jour (Dag tot dag)

Les 22: Parties du corps (Lichaamsdelen)

Infinitif Participe passé
Plier (vouwen) plié (gebogen)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') plie ik vouw
(tu) plies jij vouwt
(il/elle/on) plie hij/zij/men vouwt
(nous) plions wij vouwen
(vous) pliez jullie vouwen / u vouwt
(ils/elles) plient zij vouwen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') pliais ik plooide
(tu) pliais jij vouwde
(il/elle/on) pliait hij/zij/men vouwde
(nous) pliions wij vouwden
(vous) pliiez u vouwde
(ils/elles) pliaient zij vouwden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai plié ik heb gevouwen
tu as plié jij hebt gevouwen
il/elle/on a plié hij/zij/het heeft gevouwen
nous avons plié wij hebben gevouwen
vous avez plié u hebt gevouwen
ils/elles ont plié zij hebben gevouwen

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais plié ik had gevouwen
tu avais plié jij had gevouwen
il/elle/on avait plié hij/zij/men had gevouwen
nous avions plié wij hadden gevouwen
vous aviez plié jullie hadden gevouwen
ils/elles avaient plié zij hadden gevouwen

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') plierai ik zal vouwen
(tu) plieras jij zult vouwen
(il/elle/on) pliera hij/zij/men zal vouwen
(nous) plierons wij zullen vouwen
(vous) plierez jullie zullen vouwen
(ils/elles) plieront zij zullen vouwen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai plié ik zal gevouwen hebben
(tu) auras plié jij zult hebben gevouwen
(il/elle/on) aura plié hij/zij/men zal hebben gevouwen
(nous) aurons plié wij zullen hebben gevouwen
(vous) aurez plié jullie zullen gevouwen hebben
(ils/elles) auront plié zij zullen gevouwen hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') plierais ik zou vouwen
(tu) plierais jij zou vouwen
(il/elle/on) plierait Hij/zij/men zou vouwen
(nous) plierions wij zouden vouwen
(vous) plieriez u zou vouwen
(ils/elles) plieraient zij zouden vouwen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais plié ik zou vouwen
(tu) aurais plié jij zou hebben gevouwen
(il/elle/on) aurait plié hij/zij/men zou hebben gevouwen
(nous) aurions plié wij zouden hebben gevouwen
(vous) auriez plié u zou hebben gevouwen
(ils/elles) auraient plié zij zouden gevouwen hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') plie ik vouw
(tu) plies jij zou vouwen
(il/elle/on) plie hij/zij/men vouwt
(nous) pliions wij vouwen
(vous) pliiez u vouwt
(ils/elles) plient zij vouwen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie plié ik heb gevouwen
(tu) aies plié jij zou hebben gevouwen
(il/elle/on) ait plié hij/zij/men heeft gevouwen
(nous) ayons plié wij hebben gevouwen
(vous) ayez plié jullie hebben gevouwen
(ils/elles) aient plié zij hebben gevouwen

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
N/A Vouw
Plie! vouw