Porter (dragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van porter (dragen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Porter (dragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Au jour le jour (Dag tot dag)

Les 21: Au magasin de vêtements (In de kledingwinkel)

Infinitif Participe passé
Porter (dragen) porté (gedragen)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') porte ik draag
(tu) portes jij draagt
(il/elle/on) porte hij/zij/men draagt
(nous) portons wij dragen
(vous) portez u draagt
(ils/elles) portent zij dragen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') portais ik droeg
(tu) portais jij droeg
(il/elle/on) portait hij/zij/men droeg
(nous) portions wij droegen
(vous) portiez jullie droegen / u droeg
(ils/elles) portaient zij droegen

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai porté ik heb gedragen
tu as porté jij hebt gedragen
il/elle/on a porté hij/zij/men heeft gedragen
nous avons porté wij hebben gedragen
vous avez porté u heeft gedragen
ils/elles ont porté zij hebben gedragen

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais porté ik had gedragen
tu avais porté jij had gedragen
il/elle/on avait porté hij/zij/men had gedragen
nous avions porté wij hadden gedragen
vous aviez porté u had gedragen
ils/elles avaient porté zij hadden gedragen

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') porterai ik zal dragen
(tu) porteras jij zult dragen
(il/elle/on) portera hij/zij/men zal dragen
(nous) porterons wij zullen dragen
(vous) porterez u zult dragen
(ils/elles) porteront zij zullen dragen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai porté ik zal gedragen hebben
(tu) auras porté jij zult gedragen hebben
(il/elle/on) aura porté hij/zij/men zal gedragen hebben
(nous) aurons porté wij zullen gedragen hebben
(vous) aurez porté u zult gedragen hebben
(ils/elles) auront porté zij zullen gedragen hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') porterais ik zou dragen
(tu) porterais jij zou dragen
(il/elle/on) porterait hij/zij/men zou dragen
(nous) porterions wij zouden dragen
(vous) porteriez u zou dragen
(ils/elles) porteraient zij zouden dragen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais porté ik zou gedragen hebben
(tu) aurais porté jij zou dragen
(il/elle/on) aurait porté hij/zij/men zou gedragen hebben
(nous) aurions porté wij zouden gedragen hebben
(vous) auriez porté u zou gedragen hebben
(ils/elles) auraient porté zij zouden gedragen hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') porte ik draag
(tu) portes jij draagt
(il/elle/on) porte hij/zij/men draagt
(nous) portions wij dragen
(vous) portiez jullie dragen/u draagt
(ils/elles) portent zij dragen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie porté ik gedragen heb
(tu) que tu aies porté jij hebt gedragen
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait porté hij/zij/men heeft gedragen
(nous) que nous ayons porté wij hebben gedragen
(vous) que vous ayez porté jullie hebben gedragen
(ils/elles) qu'ils/elles aient porté zij hebben gedragen

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Porte! / Portons! / Portez! draag / laten we dragen / draagt
Porte! Draagt u