Prêter (lenen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van prêter (lenen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Prêter (lenen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 5: Ménage quotidien (Dagelijks huishouden)

Les 30: À la bibliothèque (In de bibliotheek)

Infinitif Participe passé
Prêter (lenen) prêté (uitgeleend)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') prête ik leen
(tu) prêtes jij leent
(il/elle/on) prête hij/zij/men leent
(nous) prêtons wij lenen
(vous) prêtez u leent
(ils/elles) prêtent zij lenen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') prêtais ik leende
(tu) prêtais jij leende
(il/elle/on) prêtait hij/zij/men leende
(nous) prêtions wij leenden
(vous) prêtiez jullie leenden/u leende
(ils/elles) prêtaient zij leenden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai prêté ik heb geleend
tu as prêté jij hebt geleend
il/elle/on a prêté hij/zij/we heeft geleend
nous avons prêté wij hebben geleend
vous avez prêté u hebt geleend
ils/elles ont prêté zij hebben geleend

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais prêté ik had geleend
tu avais prêté jij had geleend
il/elle/on avait prêté hij/zij/men had geleend
nous avions prêté wij hadden geleend
vous aviez prêté jullie hadden geleend
ils/elles avaient prêté zij hadden geleend

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') prêterai ik zal lenen
(tu) prêteras jij zult lenen
(il/elle/on) prêtera hij/zij/men zal lenen
(nous) prêterons wij zullen lenen
(vous) prêterez jullie zullen lenen
(ils/elles) prêteront zij zullen lenen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai prêté ik zal geleend hebben
(tu) auras prêté jij zult geleend hebben
(il/elle/on) aura prêté hij/zij/men zal hebben geleend
(nous) aurons prêté wij zullen hebben geleend
(vous) aurez prêté jullie zullen geleend hebben
(ils/elles) auront prêté zij zullen geleend hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') prêterais ik zou lenen
(tu) prêterais jij zou lenen
(il/elle/on) prêterait hij/zij/men zou lenen
(nous) prêterions wij zouden lenen
(vous) prêteriez u zou lenen
(ils/elles) prêteraient zij zouden lenen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais prêté ik zou lenen
(tu) aurais prêté jij zou hebben geleend
(il/elle/on) aurait prêté hij/zij/men zou hebben geleend
(nous) aurions prêté wij zouden geleend hebben
(vous) auriez prêté u zou geleend hebben
(ils/elles) auraient prêté zij zouden hebben geleend

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') prête ik leen
(tu) prêtes jij leent
(il/elle/on) prête hij/zij/men leent
(nous) prêtions wij lenen
(vous) prêtiez jullie lenen
(ils/elles) prêtent zij lenen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie prêté ik heb geleend
(tu) que tu aies prêté dat jij geleend hebt
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait prêté hij/zij/het heeft geleend
(nous) que nous ayons prêté wij dat wij hebben geleend
(vous) que vous ayez prêté jullie/u dat jullie/u hebt geleend
(ils/elles) qu'ils/elles aient prêté zij hebben geleend

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Prêtons! leen
Prête! Leen