Ranger (opruimen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van ranger (opruimen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Ranger (opruimen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: À la maison (Thuis)

Les 34: Appareils ménagers (Huishoudelijke apparaten)

Infinitif Participe passé
Ranger (opruimen) rangé (opgeruimd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je range ik ruim op
tu ranges jij ruimt op
il/elle/on range hij/zij/men ruimt op
nous rangeons wij ruimen op
vous rangez u ruimt op
ils/elles rangent zij ruimen op

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') rangeais ik ruimde op
(tu) rangeais jij ruimde op
(il/elle/on) rangeait hij/zij/men ruimde op
(nous) rangions wij ruimden op
(vous) rangiez jullie ruimden op
(ils/elles) rangeaient zij ruimden op

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai rangé ik heb opgeruimd
tu as rangé jij hebt opgeruimd
il/elle/on a rangé hij/zij/men heeft opgeruimd
nous avons rangé wij hebben opgeruimd
vous avez rangé jullie hebben opgeruimd
ils/elles ont rangé zij hebben opgeruimd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais rangé ik had opgeruimd
tu avais rangé jij had opgeruimd
il/elle/on avait rangé hij/zij/men had opgeruimd
nous avions rangé wij hadden opgeruimd
vous aviez rangé jullie hadden opgeruimd
ils/elles avaient rangé zij hadden opgeruimd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je rangerai / j'arrangerai ik zal opruimen
tu rangeras jij zult opruimen
il/elle/on rangera hij/zij/men zal opruimen
nous rangerons wij zullen opruimen
vous rangerez u zult opruimen
ils/elles rangeront zij zullen opruimen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai rangé ik zal opgeruimd hebben
(tu) auras rangé jij zal hebben opgeruimd
(il/elle/on) aura rangé hij/zij/men zal opgeruimd hebben
(nous) aurons rangé wij zullen hebben opgeruimd
(vous) aurez rangé u zult opgeruimd hebben
(ils/elles) auront rangé zij zullen opgeruimd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je rangerais ik zou opruimen
tu rangerais jij zou opruimen
il/elle/on rangerait hij zou opruimen / zij zou opruimen / men zou opruimen
nous rangerions wij zouden opruimen
vous rangeriez jullie zouden opruimen
ils/elles rangeraient zij zouden opruimen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais rangé ik zou hebben opgeruimd
(tu) aurais rangé jij zou opruimen
(il/elle/on) aurait rangé hij/zij/men zou hebben opgeruimd
(nous) aurions rangé wij zouden hebben opgeruimd
(vous) auriez rangé u zou hebben opgeruimd
(ils/elles) auraient rangé zij zouden hebben opgeruimd

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') que je range ik dat ik opruim
(tu) que tu ranges tu opruimt
(il/elle/on) qu'il/elle/on range hij/zij/men opruimt
(nous) que nous rangions wij dat wij opruimen
(vous) que vous rangiez jullie opruimen
(ils/elles) qu'ils/elles rangent zij dat zij opruimen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j’aie rangé / que j’aie bien rangé ik heb opgeruimd / ik heb goed opgeruimd
(tu) que tu aies rangé / que tu aies bien rangé jij dat je hebt opgeruimd / dat je goed hebt opgeruimd
(il/elle/on) qu’il/elle/on ait rangé / qu’il/elle/on ait bien rangé hij/zij/men heeft opgeruimd / hij/zij/men heeft goed opgeruimd
(nous) que nous ayons rangé / que nous ayons bien rangé wij dat wij hebben opgeruimd / dat wij goed hebben opgeruimd
(vous) que vous ayez rangé / que vous ayez bien rangé jullie dat jullie hebben opgeruimd / dat jullie goed hebben opgeruimd
(ils/elles) qu’ils/elles aient rangé / qu’ils/elles aient bien rangé zij hebben opgeruimd / zij hebben goed opgeruimd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Jij moet opruimen
Range! U opruimt