Respirer (ademen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van respirer (ademen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Respirer (ademen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Au jour le jour (Dag tot dag)

Les 22: Parties du corps (Lichaamsdelen)

Infinitif Participe passé
Respirer (ademen) respiré (geademd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') respire ik adem
(tu) respire jij ademt
(il/elle/on) respire hij/zij/men ademt
(nous) respirons wij ademen
(vous) respirez u ademt
(ils/elles) respirent zij ademen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') respirais ik ademde
(tu) respirais jij ademde
(il/elle/on) respirait hij/zij/het ademde
(nous) respirions wij ademden
(vous) respiriez u ademde(n)
(ils/elles) respiraient zij ademden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai respiré ik heb geademd
tu as respiré jij hebt geademd
il/elle/on a respiré hij/zij/men heeft geademd
nous avons respiré wij hebben geademd
vous avez respiré jullie hebben geademd
ils/elles ont respiré zij hebben geademd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais respiré ik had geademd
(tu) avais respiré jij had geademd
(il/elle/on) avait respiré hij/zij/men had geademd
(nous) avions respiré wij hadden geademd
(vous) aviez respiré jullie hadden geademd
(ils/elles) avaient respiré zij hadden geademd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') respirerai ik zal ademen
(tu) respireras jij zult ademen
(il/elle/on) respirera hij/zij/men zal ademen
(nous) respirerons wij zullen ademen
(vous) respirerez u zult ademen
(ils/elles) respireront zij zullen ademen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai respiré ik zal hebben geademd
(tu) auras respiré jij zult hebben geademd
(il/elle/on) aura respiré hij/zij/men zal hebben geademd
(nous) aurons respiré wij zullen geademd hebben
(vous) aurez respiré jullie zullen hebben geademd
(ils/elles) auront respiré zij zullen hebben geademd

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') respirerais ik zou ademen
(tu) respirerais jij zou ademen
(il/elle/on) respirerait hij/zij/men zou ademen
(nous) respirerions wij zouden ademen
(vous) respireriez jullie zouden ademen
(ils/elles) respiraient zij ademden

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais respiré ik zou hebben geademd
(tu) aurais respiré jij zou hebben geademd
(il/elle/on) aurait respiré hij/zij/men zou hebben geademd
(nous) aurions respiré wij zouden hebben geademd
(vous) auriez respiré u zou hebben ademgehaald
(ils/elles) auraient respiré zij zouden geademd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') respire ik adem
(tu) respires jij adem
(il/elle/on) respire hij/zij/men ademt
(nous) respirions wij ademen
(vous) respiriez jij ademen
(ils/elles) respirent zij ademen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie respiré ik heb ademgehaald
(tu) que tu aies respiré jij dat je hebt geademd
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait respiré hij/zij/men heeft geademd
(nous) que nous ayons respiré wij hebben geademd
(vous) que vous ayez respiré u dat u hebt geademd
(ils/elles) qu'ils/elles aient respiré zij hebben geademd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Respire! adem
Respire! adem