10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Réunir (verzamelen)

Vervoeging van réunir (verzamelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Réunir (verzamelen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 1: Se présenter (Jezelf voorstellen)

Les 5: Famille (Familie)

Infinitif Participe passé
Réunir (verzamelen) réuni (bijeengebracht)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') réunis ik verzamel
(tu) réunis jij verzamelt
(il/elle/on) réunit hij/zij/men verzamelt
(nous) réunissons wij verzamelen
(vous) réunissez jullie verzamelen
(ils/elles) réunissent zij verzamelen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') réunissais ik verzamelde
(tu) réunissais jij verzamelde
(il/elle/on) réunissait hij/zij/men verzamelde
(nous) réunissions wij verzamelden
(vous) réunissiez jullie verzamelden
(ils/elles) réunissaient zij verzamelden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') passé composé ik heb verzameld
(tu) j'ai réuni jij hebt verzameld
(il/elle/on) tu as réuni hij heeft verzameld
(nous) il a réuni / elle a réuni / on a réuni wij hebben verzameld / zij heeft verzameld / men heeft verzameld
(vous) nous avons réuni jullie hebben verzameld
(ils/elles) vous avez réuni zij hebben verzameld

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais réuni ik had verzameld
tu avais réuni jij had verzameld
il/elle/on avait réuni hij/zij/men had verzameld
nous avions réuni we hadden verzameld
vous aviez réuni jullie hadden verzameld/u had verzameld
ils/elles avaient réuni zij hadden verzameld

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') réunirai ik zal verzamelen
(tu) réuniras jij zult verzamelen
(il/elle/on) réunira hij/zij/men zal verzamelen
(nous) réunirons wij zullen verzamelen
(vous) réunirez u zult verzamelen
(ils/elles) réuniront zij zullen verzamelen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai réuni ik zal verzameld hebben
(tu) auras réuni jij zult verzameld hebben
(il/elle/on) aura réuni hij/zij/het zal verzameld hebben
(nous) aurons réuni wij zullen verzameld hebben
(vous) aurez réuni jullie zullen verzameld hebben
(ils/elles) auront réuni zij zullen verzameld hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') réunirais ik zou verzamelen
(tu) réunirais jij zou verzamelen
(il/elle/on) réunirait hij/zij/men zou verzamelen
(nous) réunirions wij zouden verzamelen
(vous) réuniriez jullie zouden verzamelen
(ils/elles) réuniraient zij zouden verzamelen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais réuni ik zou verzameld hebben
(tu) aurais réuni jij zou hebben verzameld
(il/elle/on) aurait réuni hij/zij/men zou verzameld hebben
(nous) aurions réuni wij zouden verzameld hebben
(vous) auriez réuni u zou hebben verzameld
(ils/elles) auraient réuni zij zouden hebben verzameld

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') que je réunisse ik verzamel
(tu) que tu réunisses dat jij verzamelt
(il/elle/on) qu'il/elle/on réunisse hij/zij/men verzamelt
(nous) que nous réunissions we verzamelen
(vous) que vous réunissiez u verzamelt
(ils/elles) qu'ils/elles réunissent zij verzamelen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie réuni / que je sois réuni ik heb verzameld / ik ben verzameld
(tu) que tu aies réuni / que tu sois réuni jij dat je hebt verzameld / dat je bent verzameld
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait réuni / qu'il/elle/on soit réuni hij/zij/men heeft verzameld
(nous) que nous ayons réuni / que nous soyons réunis wij hebben verzameld / wij zijn verzameld
(vous) que vous ayez réuni / que vous soyez réunis u dat u verzameld hebt / dat u verzameld bent
(ils/elles) qu'ils/elles aient réuni / qu'ils/elles soient réunis zij hebben verzameld / zij zijn verzameld

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
— Je verzamelt
Réunis! verzamelen jullie