Se baigner (zwemmen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van se baigner (zwemmen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Se baigner (zwemmen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Au jour le jour (Dag tot dag)

Les 16: Routine quotidienne (Dagelijkse routines)

Infinitif Participe passé
Se baigner (zwemmen) baigné (gezwommen)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je me baigne ik zwem
tu te baignes jij zwemt
il/elle/on se baigne hij/zij/men zwemt
nous nous baignons wij zwemmen
vous vous baignez jullie zwemmen
ils/elles se baignent zij zwemmen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') me baignais ik zwom
(tu) te baignais jij zwom
(il/elle/on) se baignait hij/zij/men zwom
nous baignions wij zwommen
vous baigniez jullie zwommen/u zwom
(ils/elles) se baignaient zij zwommen

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') je me suis baigné / j'ai baigné ik ben gezwommen / ik heb gezwommen
tu t'es baigné / as baigné jij hebt gezwommen
il/elle/on s'est baigné / a baigné hij/zij/men is gezwommen
nous nous sommes baignés / avons baigné wij hebben gezwommen
vous vous êtes baignés / avez baigné jullie hebben gezwommen / u heeft gezwommen
ils/elles se sont baignés / ont baigné zij hebben gezwommen

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') je m'étais baigné / je m'étais baignée ik had gezwommen
tu t'étais baigné / tu t'étais baignée jij was gezwommen / jij was gezwommen
(il/elle/on) il s'était baigné / elle s'était baignée / on s'était baigné(e)s (hij/zij/men) hij had gezwommen / zij had gezwommen / men had gezwommen
nous nous étions baignés / nous nous étions baignées wij waren gezwommen
vous vous étiez baignés / vous vous étiez baignées jullie hadden gezwommen / u had gezwommen
(ils/elles) ils s'étaient baignés / elles s'étaient baignées zij waren gezwommen

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je me baignerai / j' me baignerai ik zal zwemmen
tu te baigneras jij zult zwemmen
il/elle/on se baignera hij/zij/men zal zwemmen
nous nous baignerons wij zullen zwemmen
vous vous baignerez jullie zullen zwemmen
ils/elles se baigneront zij zullen zwemmen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') je me serai baigné / j'aurai baigné ik zal gezwommen hebben / ik zal gezwommen hebben
tu te seras baigné / tu auras baigné jij zult gezwommen hebben
il/elle/on se sera baigné / il/elle/on aura baigné hij/zij/men zal gezwommen zijn / hij/zij/men zal gezwommen hebben
nous nous serons baignés / nous aurons baignés wij zullen gezwommen hebben
vous vous serez baignés / vous aurez baignés jullie zullen gezwommen hebben / u zult gezwommen hebben
ils/elles se seront baignés / ils/elles auront baignés zij zullen gezwommen hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je me baignerais ik zou zwemmen
tu te baignerais jij zou zwemmen
il/elle/on se baignerait hij/zij/men zou zwemmen
nous nous baignerions wij zouden zwemmen
vous vous baigneriez jullie zouden zwemmen/u zou zwemmen
ils/elles se baigneraient zij zouden zwemmen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') je me serais baigné / j’me serais baigné ik zou gezwommen hebben
tu te serais baigné jij zou gezwommen hebben
(il/elle/on) il se serait baigné / elle se serait baignée / on se serait baigné hij zou gezwommen hebben / zij zou gezwommen hebben / men zou gezwommen hebben
nous nous serions baignés wij zouden gezwommen hebben
vous vous seriez baignés jullie zouden gezwommen hebben
(ils/elles) ils se seraient baignés / elles se seraient baignées zij zouden gezwommen hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') me baigne ik zwem
(tu) te baignes jij zwemt
(il/elle/on) se baigne hij/zij/men zwemt
nous baignions wij zwemmen
vous baigniez jullie zwemmen
(ils/elles) se baignent zij zwemmen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que je me sois baigné / que je me sois baignée dat ik gezwommen heb
(tu) que tu te sois baigné / que tu te sois baignée jij dat je hebt gezwommen
(il/elle/on) qu'il se soit baigné / qu'elle se soit baignée / qu'on se soit baigné (hij/zij/men) dat hij gezwommen heeft
(nous) que nous nous soyons baignés / que nous nous soyons baignées wij dat wij gezwommen hebben
(vous) que vous vous soyez baignés / que vous vous soyez baignées jullie zijn gezwommen
(ils/elles) qu'ils se soient baignés / qu'elles se soient baignées zij dat zij gezwommen hebben

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
zwem jij
Baigne-toi! Zwem!