Se moucher (neus snuiten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van se moucher (neus snuiten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Se moucher  (neus snuiten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

Les 30: Maladie et douleur (Ziekte en pijn)

Infinitif Participe passé
Se moucher (neus snuiten) mouché (gesnoten)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') me mouche ik snuit mijn neus
(tu) te mouches jij snuit je neus
(il/elle/on) se mouche hij/zij/men snuit de neus
nous mouchons wij snuiten onze neus
vous mouchez u snuit
(ils/elles) se mouchent zij snuiten

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') me mouchais ik snotterde
(tu) te mouchais jij snoot
(il/elle/on) se mouchait hij/zij/men snuite
nous mouchions wij snuitten onze neus
vous mouchiez jullie snuiten
(ils/elles) se mouchaient zij snoten zich

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') je me suis mouché / je me suis mouchée ik heb mijn neus gesnoten
tu t'es mouché / tu t'es mouchée jij hebt je neus gesnoten
(il/elle/on) il s'est mouché / elle s'est mouchée / on s'est mouché hij heeft zijn neus gesnoten / zij heeft haar neus gesnoten / men heeft zijn neus gesnoten
nous nous sommes mouchés / nous nous sommes mouchées wij hebben ons gesnoten
vous vous êtes mouché / vous vous êtes mouchée / vous vous êtes mouchés / vous vous êtes mouchées jullie hebben je neus gesnoten / u heeft uw neus gesnoten / jullie hebben je neuzen gesnoten / u heeft uw neuzen gesnoten
(ils/elles) ils se sont mouchés / elles se sont mouchées zij hebben zich gesnoten / zij hebben zich gesnoten

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') je m'étais mouché / mouchée ik had mijn neus gesnoten
tu t'étais mouché / mouchée jij had je neus gesnoten
il/elle/on s'était mouché / mouchée hij/zij/men had zijn neus gesnoten
nous nous étions mouchés / mouchées wij hadden onze neus gesnoten
vous vous étiez mouchés / mouchées jullie hadden je neus gesnoten
ils/elles s'étaient mouchés / mouchées zij hadden hun neus gesnoten

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je me moucherai ik zal mijn neus snuiten
tu te moucheras jij zult je neus snuiten
il/elle/on se mouchera hij/zij/men zal zijn neus snuiten
nous nous moucherons wij zullen onze neus snuiten
vous vous moucherez jullie zullen je neus snuiten / u zult uw neus snuiten
ils/elles se moucheront zij zullen hun neus snuiten

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') me serai mouché / me serai mouchée ik zal mijn neus gesnoten hebben
(tu) te seras mouché / te seras mouchée jij zal je neus gesnoten hebben
(il/elle/on) se sera mouché / se sera mouchée hij/zij/men zal zijn neus gesnoten hebben
nous serons mouchés / nous serons mouchées wij zullen onze neus gesnoten hebben
vous serez mouchés / vous serez mouchées jullie zullen gesnoten zijn / u zult gesnoten zijn
(ils/elles) se seront mouchés / se seront mouchées zij zullen zich gesnoten hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je me moucherais ik zou mijn neus snuiten
tu te moucherais jij zou je neus snuiten
il/elle/on se moucherait hij/zij/men zou zijn neus snuiten
nous nous moucherions wij zouden onze neus snuiten
vous vous moucheriez jullie zouden je neus snuiten
ils/elles se moucheraient zij zouden zich de neus snuiten

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') me serais mouché / me serais mouchée ik zou me gesnoten
(tu) te serais mouché / te serais mouchée jij zou je neus gesnoten hebben
(il/elle/on) se serait mouché / se serait mouchée hij/zij/men zou zijn neus hebben gesnoten
nous serions mouchés / nous serions mouchées wij zouden onze neus snuiten
vous seriez mouché / vous seriez mouchée / vous seriez mouchés / vous seriez mouchées jullie zouden je neus snuiten / u zou uw neus snuiten / jullie zouden je neuzen snuiten / u zou uw neuzen snuiten
(ils/elles) se seraient mouchés / se seraient mouchées zij zouden zich gesnoten hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') que je me mouche ik neus snuit
(tu) que tu te mouches jij je neus snuit
(il/elle/on) qu'il/qu'elle/qu'on se mouche hij/zij/men neus snuit
(nous) que nous nous mouchions wij dat wij onze neus snuiten
(vous) que vous vous mouchiez jullie dat jullie je neus snuiten
(ils/elles) qu'ils/qu'elles se mouchent zij snuiten

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que je me sois mouché / mouchée ik dat ik mijn neus gesnoten heb
(tu) que tu te sois mouché / mouchée jij dat jij je neus gesnoten hebt
(il/elle/on) qu’il/elle/on se soit mouché / mouchée hij/zij/men heeft zijn/haar/men neus gesnoten
(nous) que nous nous soyons mouchés / mouchées wij dat wij ons gesnoten hebben
(vous) que vous vous soyez mouché(s) / mouchée(s) jullie dat jullie je gesnoten hebben
(ils/elles) qu’ils/elles se soient mouchés / mouchées zij dat zij hun neus gesnoten hebben

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Mouche-toi! neus snuit
Mouche-toi! neus snuit