10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Structurer (structureren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van structurer (structureren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Structurer (structureren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Au travail (Op het werk)

Les 40: Bureau et réunions (Kantoor en vergaderingen)

Infinitif Participe passé
Structurer (structureren) structuré (gestructureerd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') présent de l'indicatif ik structureer
(tu) structure jij structureert
(il/elle/on) structures hij/zij/het structureert
(nous) structure wij structureren
(vous) structurons u structureren
(ils/elles) structurez zij structureren

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') structurais ik structureerde
(tu) structurais jij structureerde
(il/elle/on) structurait hij/zij/men structureerde
(nous) structurions wij structureerden
(vous) structuriez u structureerde
(ils/elles) structuraient zij structureerden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai structuré ik heb gestructureerd
tu as structuré jij hebt gestructureerd
il/elle/on a structuré hij/zij/men heeft gestructureerd
nous avons structuré wij hebben gestructureerd
vous avez structuré u hebt gestructureerd
ils/elles ont structuré zij hebben gestructureerd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais structuré ik had gestructureerd
tu avais structuré jij had gestructureerd
il/elle/on avait structuré hij/zij/men had gestructureerd
nous avions structuré wij hadden gestructureerd
vous aviez structuré u had gestructureerd
ils/elles avaient structuré zij hadden gestructureerd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') structurerai ik zal structureren
(tu) structureras jij zult structureren
(il/elle/on) structurera hij/zij/men zal structureren
(nous) structurerons wij zullen structureren
(vous) structurerez u zult structureren
(ils/elles) structureront zij structureren

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai structuré ik zal gestructureerd hebben
(tu) auras structuré jij zult gestructureerd hebben
(il/elle/on) aura structuré hij/zij/men zal gestructureerd hebben
(nous) aurons structuré wij zullen gestructureerd hebben
(vous) aurez structuré u zult gestructureerd hebben
(ils/elles) auront structuré zij zullen gestructureerd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') structurerais ik zou structureren
(tu) structurerais jij zou structureren
(il/elle/on) structurerait hij/zij/men zou structureren
(nous) structurerions wij zouden structureren
(vous) structureriez u zou structureren
(ils/elles) structureraient zij zouden structureren

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais structuré ik zou structureren
(tu) aurais structuré jij zou gestructureerd hebben
(il/elle/on) aurait structuré hij/zij/men zou gestructureerd hebben
(nous) aurions structuré wij zouden gestructureerd hebben
(vous) auriez structuré u zou structureren
(ils/elles) auraient structuré zij zouden gestructureerd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') structure ik structureer
(tu) structures jij structureert
(il/elle/on) structure hij/zij/men structureert
(nous) structurions wij structureren
(vous) structuriez jullie structureren
(ils/elles) structurent zij structureren

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie structuré ik heb gestructureerd
(tu) que tu aies structuré jij hebt gestructureerd
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait structuré hij/zij/men heeft gestructureerd
(nous) que nous ayons structuré wij hebben gestructureerd
(vous) que vous ayez structuré u hebt gestructureerd
(ils/elles) qu'ils/elles aient structuré zij hebben gestructureerd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
structurons! structureer
structure! U structureren!