Suspendre (opschorten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van suspendre (opschorten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Suspendre (opschorten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Société et gouvernement (Maatschappij en overheid)

Les 14: Diplôme universitaire (Universitaire opleiding)

Infinitif Participe passé
Suspendre (opschorten) suspendu (geschorst)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') suspends ik schort
(tu) suspends jij schort
(il/elle/on) suspend hij/zij/men schorst op
(nous) suspendons wij schorten
(vous) suspendez u schort op
(ils/elles) suspendent zij schorten op

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') je suspendais ik schortte op
tu suspendais jij schortte op
il/elle/on suspendait hij/zij/men schortte op
nous suspendions wij schortten op
vous suspendiez jullie schortten op / u schortte op
ils/elles suspendaient zij schortten op

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') ai suspendu ik heb opgeschort
(tu) as suspendu jij hebt opgeschort
(il/elle/on) a suspendu hij/zij/men heeft opgeschort
(nous) avons suspendu wij hebben opgeschort
(vous) avez suspendu u hebt opgeschort
(ils/elles) ont suspendu zij hebben opgeschort

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais suspendu Ik had opgeschort
tu avais suspendu jij had opgeschort
il/elle/on avait suspendu hij/zij/men had opgeschort
nous avions suspendu wij hadden opgeschort
vous aviez suspendu jullie hadden opgeschort
ils/elles avaient suspendu zij hadden opgeschort

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') suspendrai ik zal opschorten
(tu) suspendras jij zult opschorten
(il/elle/on) suspendra hij/zij/men zal opschorten
(nous) suspendrons wij zullen opschorten
(vous) suspendrez u zult opschorten
(ils/elles) suspendront zij zullen opschorten

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai suspendu ik zal hebben opgeschort
(tu) auras suspendu jij zult hebben opgeschort
(il/elle/on) aura suspendu hij/zij/men zal opschorten
(nous) aurons suspendu wij zullen opgeschort hebben
(vous) aurez suspendu jullie zullen hebben opgeschort
(ils/elles) auront suspendu zij zullen hebben opgeschort

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') suspendrais ik zou opschorten
(tu) suspendrais jij zou opschorten
(il/elle/on) suspendrait hij/zij/men zou opschorten
(nous) suspendrions wij zouden opschorten
(vous) suspendriez u zou opschorten
(ils/elles) suspendraient zij zouden opschorten

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais suspendu ik zou opschorten
(tu) aurais suspendu jij zou opschorten
(il/elle/on) aurait suspendu hij/zij/men zou opschorten
(nous) aurions suspendu wij zouden opschorten
(vous) auriez suspendu u zou hebben opgeschort
(ils/elles) auraient suspendu zij zouden hebben opgeschort

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') suspende ik opschort
(tu) suspendes jij opschort
(il/elle/on) suspende hij/zij/men opschort
(nous) suspendions wij opschorten
(vous) suspendiez jullie opschorten
(ils/elles) suspendent zij schorten op

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j’aie suspendu ik heb opgeschort
(tu) que tu aies suspendu jij hebt opgeschort
(il/elle/on) qu’il/elle/on ait suspendu hij/zij/men heeft opgeschort
(nous) que nous ayons suspendu wij dat wij hebben opgeschort
(vous) que vous ayez suspendu jullie/u hebben opgeschort
(ils/elles) qu’ils/elles aient suspendu zij hebben opgeschort

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Suspendons! Jij/je opschort
Suspends! u opschort