Tousser (hoesten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van tousser (hoesten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Tousser (hoesten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

Les 30: Maladie et douleur (Ziekte en pijn)

Infinitif Participe passé
Tousser (hoesten) toussé (gehoest)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') tousse ik hoest
(tu) tousses jij hoest
(il/elle/on) tousse hij/zij/men hoest
(nous) toussons wij hoesten
(vous) toussez u hoest
(ils/elles) toussent zij hoesten

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') toussais ik hoestte
(tu) toussais jij hoestte
(il/elle/on) toussait hij/zij/men hoestte
(nous) toussions wij hoestten
(vous) toussiez u hoestte
(ils/elles) toussaient zij hoestten

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai toussé ik heb gehoest
tu as toussé jij hebt gehoest
il/elle/on a toussé hij/zij/men heeft gehoest
nous avons toussé wij hebben gehoest
vous avez toussé u hebt gehoest
ils/elles ont toussé zij hebben gehoest

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais toussé ik had gehoest
tu avais toussé jij had gehoest
il/elle/on avait toussé hij/zij/men had gehoest
nous avions toussé we hadden gehoest
vous aviez toussé u had gehoest
ils/elles avaient toussé zij hadden gehoest

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') tousserai ik zal hoesten
(tu) tousseras jij zult hoesten
(il/elle/on) toussera hij/zij/men zal hoesten
(nous) tousserons wij zullen hoesten
(vous) tousserez jullie zullen hoesten
(ils/elles) tousseront zij zullen hoesten

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai toussé ik zal gehoest hebben
(tu) auras toussé jij zult gehoest hebben
(il/elle/on) aura toussé hij/zij/men zal gehoest hebben
(nous) aurons toussé wij zullen gehoest hebben
(vous) aurez toussé jullie zullen gehoest hebben
(ils/elles) auront toussé zij zullen gehoest hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') tousserais Ik zou hoesten
(tu) tousserais jij zou hoesten
(il/elle/on) tousserait hij/zij/men zou hoesten
(nous) tousserions wij zouden hoesten
(vous) tousseriez jullie zouden hoesten
(ils/elles) tousseraient zij zouden hoesten

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') j'aurais toussé ik zou hoesten
tu aurais toussé jij zou hoesten
il/elle/on aurait toussé hij/zij/men zou hebben gehoest
nous aurions toussé wij zouden hebben gehoest
vous auriez toussé u zou hebben gehoest
ils/elles auraient toussé zij zouden hebben gehoest

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') tousse ik hoest
(tu) tousses jij hoest
(il/elle/on) tousse hij/zij/men hoest
(nous) toussions wij hoesten
(vous) toussiez jij hoest / u hoest
(ils/elles) toussent zij hoesten

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie toussé ik heb gehoest
(tu) que tu aies toussé jij hebt gehoest
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait toussé hij/zij/men heeft gehoest
(nous) que nous ayons toussé wij hebben gehoest
(vous) que vous ayez toussé jullie hebben gehoest
(ils/elles) qu'ils/elles aient toussé zij hebben gehoest

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Tousse! hoest
Tousse! hoest