Transférer (overmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van transférer (overmaken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Transférer (overmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Société et gouvernement (Maatschappij en overheid)

Les 13: À la banque (Bij de bank)

Infinitif Participe passé
Transférer (overmaken) transféré (overgeboekt)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je transfère ik maak over
tu transfères jij maakt over
il/elle/on transfère hij/zij/men maakt over
nous transférons wij maken over
vous transférez u maakt over
ils/elles transfèrent zij maken over

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') transférais ik maakte over
(tu) transférais jij maakte over
(il/elle/on) transférait hij/zij/men maakte over
(nous) transférions wij maakten over
(vous) transfériez jullie overmaakten
(ils/elles) transféraient zij maakten over

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai transféré ik heb overgemaakt
tu as transféré jij hebt overgemaakt
il/elle/on a transféré hij/zij/men heeft overgemaakt
nous avons transféré wij hebben overgemaakt
vous avez transféré u hebt overgemaakt
ils/elles ont transféré zij hebben overgemaakt

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais transféré ik had overgemaakt
(tu) avais transféré jij had overgemaakt
(il/elle/on) avait transféré hij/zij/men had overgemaakt
(nous) avions transféré we hadden overgemaakt
(vous) aviez transféré jullie hadden overgemaakt
(ils/elles) avaient transféré zij hadden overgemaakt

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je transférerai ik zal overmaken
tu transféreras jij zult overmaken
il/elle/on transférera hij/zij/men zal overmaken
nous transférerons wij zullen overmaken
vous transférerez u zult overmaken
ils/elles transféreront zij zullen overmaken

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai transféré ik zal overgemaakt hebben
(tu) auras transféré jij zult overgemaakt hebben
(il/elle/on) aura transféré hij/zij/men zal overgemaakt hebben
(nous) aurons transféré wij zullen overgemaakt hebben
(vous) aurez transféré u zult overgemaakt hebben
(ils/elles) auront transféré zij zullen overgemaakt hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') transférerais ik zou overmaken
(tu) transférerais jij zou overmaken
(il/elle/on) transférerait hij/zij/men zou overmaken
(nous) transférerions wij zouden overmaken
(vous) transféreriez u zou overmaken
(ils/elles) transféreraient zij zouden overmaken

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais transféré ik zou overgemaakt hebben
(tu) aurais transféré jij zou hebben overgemaakt
(il/elle/on) aurait transféré hij/zij/men zou hebben overgemaakt
(nous) aurions transféré wij zouden hebben overgemaakt
(vous) auriez transféré u zou overgemaakt hebben
(ils/elles) auraient transféré zij zouden overgemaakt hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') transfère ik overmaak
(tu) transfères jij overmaakt
(il/elle/on) transfère hij/zij/men overmaakt
(nous) transférions wij overmaken
(vous) transfériez u overmaakt
(ils/elles) transfèrent zij overmaken

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie transféré ik heb overgemaakt
(tu) que tu aies transféré dat jij hebt overgemaakt
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait transféré (hij/zij/men) dat hij/zij/men heeft overgemaakt
(nous) que nous ayons transféré wij dat wij overgemaakt hebben
(vous) que vous ayez transféré dat u hebt overgemaakt
(ils/elles) qu'ils/elles aient transféré zij hebben overgemaakt

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
N/A je moet overmaken
Transfère! U maakt over