10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Misurare (meten)

Vervoeging van misurare (meten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Misurare (meten)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 4: Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

Les 27: Forme (Vormen en figuren)

Infinito Participio passato
Misurare (meten) Misurato (gemeten)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) misuro ik meet
(tu) misuri jij meet
(lui/lei) misura hij/zij meet
(noi) misuriamo wij meten
(voi) misurate jullie meten
(loro) misurano zij meten

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) misuravo ik mat
(tu) misuravi jij mat
(lui/lei) misurava hij/zij mat
(noi) misuravamo wij maten
(voi) misuravate jullie metten
(loro) misuravano zij maten

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho misurato ik heb gemeten
(tu) hai misurato jij hebt gemeten
(lui/lei) ha misurato hij/zij heeft gemeten
(noi) abbiamo misurato wij hebben gemeten
(voi) avete misurato jullie hebben gemeten
(loro) hanno misurato zij hebben gemeten

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo misurato ik had gemeten
(tu) avevi misurato jij had gemeten
(lui/lei) aveva misurato hij/zij had gemeten
(noi) avevamo misurato wij hadden gemeten
(voi) avevate misurato jullie hadden gemeten
(loro) avevano misurato zij hadden gemeten

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) misurerò ik zal meten
(tu) misurerai jij zult meten
(lui/lei) misurerà hij/zij zal meten
(noi) misureremo wij zullen meten
(voi) misurerete jullie zullen meten
(loro) misureranno zij zullen meten

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò misurato ik zal gemeten hebben
(tu) avrai misurato jij zult gemeten hebben
(lui/lei) avrà misurato hij/zij zal hebben gemeten
(noi) avremo misurato wij zullen hebben gemeten
(voi) avrete misurato jullie zullen gemeten hebben
(loro) avranno misurato zij zullen hebben gemeten

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) misurerei ik zou meten
(tu) misureresti jij zou meten
(lui/lei) misurerebbe hij/zij zou meten
(noi) misureremmo wij zouden meten
(voi) misurereste jullie zouden meten
(loro) misurerebbero zij zouden meten

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei misurato ik zou hebben gemeten
(tu) avresti misurato jij zou hebben gemeten
(lui/lei) avrebbe misurato hij/zij zou hebben gemeten
(noi) avremmo misurato wij zouden gemeten hebben
(voi) avreste misurato jullie zouden hebben gemeten
(loro) avrebbero misurato zij zouden hebben gemeten

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) misuri ik meet
(tu) misuri jij meet
(lui/lei) misuri hij/zij meet
(noi) misuriamo wij meten
(voi) misuriate jullie meten
(loro) misurino zij meten

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia misurato ik heb gemeten
(tu) abbia misurato jij hebt gemeten
(lui/lei) abbia misurato hij/zij heeft gemeten
(noi) abbiamo misurato wij hebben gemeten
(voi) abbiate misurato jullie hebben gemeten
(loro) abbiano misurato zij hebben gemeten

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) misurassi ik zou meten
(tu) misurassi jij zou meten
(lui/lei) misurasse hij/zij zou meten
(noi) misurassimo wij zouden meten
(voi) misuraste jullie zouden meten
(loro) misurassero zij zouden meten

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi misurato ik had gemeten
(tu) avessi misurato jij zou gemeten hebben
(lui/lei) avesse misurato hij/zij had gemeten
(noi) avessimo misurato wij hadden gemeten
(voi) aveste misurato jullie hadden gemeten
(loro) avessero misurato zij hadden gemeten

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Misuriamo! jij meet
Misura! hij/zij moet meten
Misuri! Wij meten
Misuriamo! jij meet
Misurate! meet ze