Passare (voorbijgaan) - Passato prossimo, indicativo (Perfectum, aantonende wijs)

 Passare (voorbijgaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Passare - Vervoeging van voorbijgaan in het Italiaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Passato prossimo, indicativo).

Passato prossimo, indicativo (Perfectum, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Passare (voorbijgaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Syllabus: Italiaanse les - Servizi quotidiani (Dagelijkse diensten)

Voltooid tegenwoordige tijd van voorbijgaan

Italiaans Nederlands
(io) sono passato/sono passata ik ben voorbijgegaan
(tu) sei passato/sei passata jij bent voorbijgegaan
(lui/lei) è passato/è passata hij/zij is voorbijgegaan
(noi) siamo passati/siamo passate wij zijn voorbijgegaan/wij zijn voorbijgegaan
(voi) siete passati/siete passate jullie zijn voorbijgegaan
(loro) sono passati/sono passate zij zijn voorbijgegaan

Voorbeeldzinnen

Italiaans Nederlands
Sono passato vicino all'ospedale presto. Ik ben vroeg langs het ziekenhuis gegaan.
Sei passato davanti alla farmacia tardi? Jij bent laat voorbij de apotheek gegaan
È passato vicino alla scuola velocemente. hij is snel voorbij de school gegaan
Siamo passati per l'ufficio postale oggi. Wij zijn vandaag bij het postkantoor voorbijgegaan.
Siete passati vicino al distributore di benzina? Jullie zijn voorbijgegaan aan het benzinestation
Sono passati davanti alla stazione di polizia. Zij zijn voorbijgegaan aan het politiebureau.