Overzicht van de Italiaanse grammatica

Vind Italiaanse grammaticatabellen, oefeningen, werkbladen en presentaties die geoptimaliseerd zijn voor gebruik tijdens conversatielessen.

    Toegepaste grammatica Werkbladen en oefeningen Audio en video

Schrijf je nu in!

A1.1.1: Pronomi personali (persoonlijke voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Saluti e arrivederci (Groeten en afscheid)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.2.1: L'alfabeto italiano (Het Italiaanse alfabet)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Dire il tuo nome (Je naam zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.2.2: La pronuncia italiana (De Italiaanse uitspraak)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Dire il tuo nome (Je naam zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.3.1: Gli articoli in italiano (de lidwoorden in het Italiaans)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Di dove sei? (Waar kom je vandaan?)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.3.2: Genere e numero dei sostantivi (Geslacht en aantal van zelfstandige naamwoorden)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Di dove sei? (Waar kom je vandaan?)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.4.2: Numeri grandi: centinaia, migliaia, milioni (Grote getallen: honderden, duizenden, miljoenen)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Numeri e conteggio (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.4.3: Numeri cardinali: la base (Telwoorden: de basis)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Numeri e conteggio (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.4.1: Numeri cardinali: le decine (Hoofdgetallen: de tientallen)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Numeri e conteggio (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.5.1: Gli aggettivi possessivi (bezittelijke voornaamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Famiglia (Familie)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.6.1: Gli interrogativi: "Quando?", "Quanto?", (De vraagwoorden: "Quando?", "Quanto?",)

Type: Vragen
Hoofdstuk: Dire la tua età (Je leeftijd zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.7.1: Gli interrogativi: "Quale?", "Dove?", "Perché?" (De vraagwoorden: "Quale?", "Dove?", "Perché?")

Type: Vragen
Hoofdstuk: Professioni e studi (Beroepen en studies)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.8.1: Presente dei verbi regolari (tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Indirizzo e recapiti (Adres en contactgegevens)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.8.2: Il condizionale zero (de nulvoorwaardelijke wijs)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Indirizzo e recapiti (Adres en contactgegevens)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Presentarsi (Jezelf voorstellen)

A1.9.1: Le preposizioni: indicare momenti del giorno (De voorzetsels: tijdstippen van de dag aangeven)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Giorni della settimana e momenti della giornata (Dagen van de week en dagdelen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Dalle ore alle stagioni (Van uren tot seizoenen)

A1.10.1: Le preposizioni articolate (De voorzetselgroep)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Il tempo (Het weer)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Dalle ore alle stagioni (Van uren tot seizoenen)

A1.12.1: Stare per + infinito (Stare per + infinitief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Stagioni, mesi e parti dell'anno (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Dalle ore alle stagioni (Van uren tot seizoenen)

A1.14.2: Come si forma la data? (Hoe wordt de datum gevormd?)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Date di calendario e festività (Kalenderdata en feestdagen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Dalle ore alle stagioni (Van uren tot seizoenen)

A1.15.1: Le congiunzioni (De voegwoorden)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Cibo quotidiano (Dagelijks eten)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.16.1: I verbi riflessivi (de wederkerige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Abitudini giornaliere (Dagelijkse routines)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.17.2: Aggettivi qualificativi (kwalificerende bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Cucinare e fare dolci (Koken en bakken)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.18.1: Gli interrogativi (de vraagwoorden)

Type: Vragen
Hoofdstuk: Chiedere cose (Dingen vragen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.19.1: Gli indefiniti: 'molto', 'tanto', 'poco', etc... (De onbepaalde voornaamwoorden: 'molto', 'tanto', 'poco', enzovoort...)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Prezzi e soldi (Prijzen en geld)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.20.1: Forme di cortesia: Scusa e Scusi (Vorm van beleefdheid: Scusa en Scusi)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Fare la spesa (Boodschappen doen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.20.2: L'imperativo: 'Andiamo' (De imperatief: 'Andiamo')

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Fare la spesa (Boodschappen doen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.21.1: I verbi modali: 'Potere', 'Dovere', 'Volere' (De modale werkwoorden: 'Potere', 'Dovere', 'Volere')

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Al negozio d'abbigliamento (In de kledingwinkel)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.22.1: Il plurale dei sostantivi (De meervouden van zelfstandige naamwoorden)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Parti del corpo (Lichaamsdelen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Ogni giorno (Dag tot dag)

A1.23.1: La concordanza degli aggettivi (de overeenstemming van bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Aspetto fisico (Fysiek en uiterlijk)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.24.1: Uso di “piacere” (Gebruik van “piacere”)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Colori (Kleuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.1: Il passato prossimo con essere (De passato prossimo met essere)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Emozioni e sentimenti (Emoties en gevoelens)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.2: Il passato prossimo con avere (De passato prossimo met avere)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Emozioni e sentimenti (Emoties en gevoelens)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.26.1: Gli aggettivi comparativi: "Più + aggettivo + di," ... (De vergrotende trap van bijvoeglijke naamwoorden: "Più + aggettivo + di," ...)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Sensi e percezione (Zintuigen en waarnemen)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.27.1: Gli aggettivi dimostrativi: Questo, quello (De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: Questo, quello)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Forme (Vormen en figuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.28.1: Il superlativo relativo: il più, il meno, i più, ... (De relatieve overtreffende trap: il più, il meno, i più, ...)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Carattere e personalità (Karakter en persoonlijkheid)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.29.1: I participi passati come aggettivi (Voltooide deelwoorden als bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Stati e sensazioni fisiche (Fysieke toestanden en sensaties)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.30.1: Gli avverbi di modo (De bijwoorden van wijze)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Malattia e dolori (Ziekte en pijn)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

A1.31.1: L'uso di 'c'è' e 'ci sono' (Het gebruik van 'c'è' en 'ci sono')

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: La nostra casa (Ons huis)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.32.1: “Ci” vs “ce” ("Ci" vs "ce")

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Mobili (Meubilair)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.33.1: Gli avverbi di luogo (De bijwoorden van plaats)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Stoviglie (Servies)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.34.1: Gli avverbi in -mente (De bijwoorden op -mente)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Elettrodomestici (Huishoudelijke apparaten)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.35.1: I connettori: Allora, Quindi, Perché, Anche (De verbindingswoorden: Allora, Quindi, Perché, Anche)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Alloggio (Huisvesting en accommodatie)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.36.1: Stare + gerundio (Stare + gerundium)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Piante da appartamento e piante da giardino (Kamerplanten en tuinplanten)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.37.1: 'Andare a' + infinito ('Andare a' + infinitief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: I tuoi animali domestici (Jouw huisdieren)
Niveau: A1
Module 5 (A1): A casa (Thuis)

A1.38.1: La negazione: 'Non', 'No', 'Neanche', 'Nemmeno' (De ontkenning: 'Non', 'No', 'Neanche', 'Nemmeno')

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Servizi quotidiani (Dagelijkse diensten)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.39.1: La forma di cortesia: vorrei (De beleefdheidsvorm: vorrei)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Ordinare cibo e uscire a cena (Eten bestellen en uit eten gaan)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.40.1: Gli avverbi di frequenza: sempre, spesso, mai (De bijwoorden van frequentie: sempre, spesso, mai)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Sport ed esercizio fisico (Sport en beweging)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.41.1: Gli avverbi di tempo: dopo, prima, poi ecc... (De bijwoorden van tijd: dopo, prima, poi enzovoort...)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Descrivere gli hobby (Hobby's beschrijven)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.42.1: Le preposizioni di luogo: andare in, andare a, per, da, ecc. (De voorzetsels van plaats: andare in, andare a, per, da, enz.)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Trasporto (Transport)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.43.1: Le espressioni di luogo: a destra, vicino a, ... (Plaatsuitdrukkingen: a destra, vicino a, ...)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Chiedere e dare indicazioni (Routebeschrijving vragen en geven)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.44.1: La forma passiva con essere + participio (De lijdende vorm met essere + participio)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Venerdì sera fuori (Vrijdagavond uit)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)

A1.45.1: Il discorso indiretto: “dire che” (De indirecte rede: “dire che”)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Musica e arte (Muziek en kunst)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La città e il villaggio (De stad en het dorp)