A1.38: Dagelijkse diensten

Servizi quotidiani

In deze les leer je Italiaanse woorden voor alledaagse diensten zoals "la farmacia" (de apotheek) en "l'ufficio postale" (het postkantoor). Je oefent ook nuttige werkwoorden als "aspettare" (wachten) en "passare" (langsgaan) om je weg te vinden in de stad.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (13)

 L'ospedale: het ziekenhuis (Italian)

L'ospedale

Show

Het ziekenhuis Show

 La farmacia: de apotheek (Italian)

La farmacia

Show

De apotheek Show

 La scuola: de school (Italian)

La scuola

Show

De school Show

 L'ufficio postale: het postkantoor (Italian)

L'ufficio postale

Show

Het postkantoor Show

 il distributore di benzina: het tankstation (Italian)

Il distributore di benzina

Show

Het tankstation Show

 La stazione di polizia: Het politiebureau (Italian)

La stazione di polizia

Show

Het politiebureau Show

 La biblioteca: de bibliotheek (Italian)

La biblioteca

Show

De bibliotheek Show

 L'università: de universiteit (Italian)

L'università

Show

De universiteit Show

 La banca: De bank (Italian)

La banca

Show

De bank Show

 Presto: snel (Italian)

Presto

Show

Snel Show

 Tardi: laat (Italian)

Tardi

Show

Laat Show

 Aspettare (wachten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aspettare

Show

Wachten Show

 Passare (voorbijgaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Passare

Show

Voorbijgaan Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
questa città? | postale in | Dove si | trova l'ufficio
Dove si trova l'ufficio postale in questa città?
(Waar is het postkantoor in deze stad?)
2.
ma non | sabato. | apre il | La farmacia | apre presto,
La farmacia apre presto, ma non apre il sabato.
(De apotheek opent vroeg, maar is zaterdag niet open.)
3.
scuola. | aspetto l'autobus, | No, non | vado a | piedi alla
No, non aspetto l'autobus, vado a piedi alla scuola.
(Nee, ik wacht niet op de bus, ik ga lopend naar school.)
4.
domenica. | biblioteca è | Neanche la | aperta la
Neanche la biblioteca è aperta la domenica.
(Ook de bibliotheek is op zondag gesloten.)
5.
la banca | stazione di | polizia? | A che | vicino alla | ora chiude
A che ora chiude la banca vicino alla stazione di polizia?
(Hoe laat sluit de bank bij het politiebureau?)
6.
distributore di | vicino all'università. | Nemmeno il | benzina è
Nemmeno il distributore di benzina è vicino all'università.
(Ook het benzinestation is niet dicht bij de universiteit.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Dove si trova la banca vicino alla stazione? (Waar is de bank dicht bij het station?)
Non posso aspettare qui perché piove molto. (Ik kan hier niet wachten omdat het heel hard regent.)
L'ufficio postale apre alle otto del mattino. (Het postkantoor opent om acht uur 's ochtends.)
Nemmeno la farmacia è aperta di domenica. (Zelfs de apotheek is op zondag niet open.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer deze woorden in twee duidelijke en onderscheidende categorieën, op basis van het type plaats waar ze naar verwijzen.

Servizi pubblici e istituzioni

Servizi commerciali

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Presto


Snel

2

La farmacia


De apotheek

3

Tardi


Laat

4

Il distributore di benzina


Het tankstation

5

La biblioteca


De bibliotheek

Esercizio 5: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Cosa ha fatto Eva oggi? Dove è passata? (Wat heeft Eva vandaag gedaan? Waar is ze langsgekomen?)
  2. Dove sei stato oggi? (Waar ben je vandaag geweest?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eva è andata in palestra stamattina.

Eva is vanmorgen naar de sportschool gegaan.

Dopo è passata dalla panetteria per comprare del cibo.

Daarna is ze langs de bakker gegaan om wat eten te kopen.

È passata davanti alla banca di sera.

Ze is langs de bank gelopen in de avond.

Oggi sono andato in ospedale perché ci lavoro come medico.

Ik ben vandaag naar het ziekenhuis gegaan omdat ik daar als arts werk.

Sono stata a scuola stamattina a causa dei miei figli.

Ik ben vanmorgen naar de school geweest vanwege mijn kinderen.

Oggi sono andato all'università e alla biblioteca.

Ik ben vandaag naar de universiteit en de bibliotheek geweest.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Io ____ l'autobus vicino alla stazione.

(Ik ____ op de bus bij het station.)

2. Tu non ____ davanti alla banca ogni mattina.

(Jij ____ niet elke ochtend langs de bank.)

3. Lui non ____ ____ l'ufficio postale ieri.

(Hij ____ ____ gisteren langs het postkantoor.)

4. No, non ____ andare in farmacia adesso.

(Nee, ik ____ nu niet naar de apotheek gaan.)

Oefening 8: Op zoek naar diensten in de stad

Instructie:

Ieri, io (Passare - Passato prossimo) dal distributore di benzina per fare il pieno. Poi, mentre (Aspettare - Presente) l'autobus alla fermata, guardo la mappa della città. Tu (Passare - Presente) spesso vicino all'ufficio postale quando vai al lavoro? Mia sorella (Passare - Passato prossimo) davanti alla banca ieri mattina, ma non ha avuto tempo di entrare. Noi (Aspettare - Presente) il medico alla farmacia, perché ha detto che arriverà presto.


Gisteren ben ik bij het tankstation langsgegaan om te tanken. Daarna, terwijl ik wacht op de bus bij de halte, kijk ik naar de plattegrond van de stad. Kom jij vaak langs het postkantoor als je naar je werk gaat? Mijn zus is langs gegaan bij de bank gisteren ochtend, maar had geen tijd om binnen te gaan. Wij wachten op de dokter bij de apotheek, want hij zei dat hij snel zou komen.

Werkwoordschema's

Passare - Passare

Passato prossimo

  • io sono passato
  • tu sei passato
  • lui/lei è passato/a
  • noi siamo passati
  • voi siete passati
  • loro sono passati

Passare - Passare

Presente

  • io passo
  • tu passi
  • lui/lei passa
  • noi passiamo
  • voi passate
  • loro passano

Aspettare - Aspettare

Presente

  • io aspetto
  • tu aspetti
  • lui/lei aspetta
  • noi aspettiamo
  • voi aspettate
  • loro aspettano

Oefening 9: La negazione: 'Non', 'No', 'Neanche', 'Nemmeno'

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De ontkenning: 'Non', 'No', 'Neanche', 'Nemmeno'

Toon vertaling Toon antwoorden

neanche, nemmeno, Neanch'io, No, non

1.
Io ... vado alla scuola oggi.
(Ik ga vandaag niet naar school.)
2.
Noi ... aspettiamo l'autobus alla fermata.
(Wij wachten niet op de bus bij de halte.)
3.
..., non è vicino all'ospedale.
(Nee, het is niet dichtbij het ziekenhuis.)
4.
Non posso venire, ... lui può.
(Ik kan niet komen, hij kan ook niet.)
5.
Luigi non è riuscito a trovare la casa. ... ci sono riuscito.
(Luigi is er niet in geslaagd het huis te vinden. Ik ook niet.)
6.
Lei non ha aspettato e ... lui.
(Zij heeft niet gewacht en hij ook niet.)
7.
La biblioteca ... apre presto.
(De bibliotheek gaat niet vroeg open.)
8.
Lui ... passa dalla banca di mattina.
(Hij gaat 's ochtends niet langs de bank.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.38.2 Grammatica

La negazione: 'Non', 'No', 'Neanche', 'Nemmeno'

De ontkenning: 'Non', 'No', 'Neanche', 'Nemmeno'


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Passare voorbijgaan

Passato prossimo

Italiaans Nederlands
(io) sono passato/sono passata ik ben voorbijgegaan
(tu) sei passato/sei passata jij bent voorbijgegaan
(lui/lei) è passato/è passata hij/zij is voorbijgegaan
(noi) siamo passati/siamo passate wij zijn voorbijgegaan/wij zijn voorbijgegaan
(voi) siete passati/siete passate jullie zijn voorbijgegaan
(loro) sono passati/sono passate zij zijn voorbijgegaan

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Aspettare wachten

Presente

Italiaans Nederlands
(io) aspetto ik wacht
(tu) aspetti jij wacht
(lui/lei) aspetta hij/zij wacht
(noi) aspettiamo wij wachten
(voi) aspettate jullie wachten
(loro) aspettano zij wachten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Overzicht van de les: Dagelijkse diensten en locaties

In deze les leer je hoe je over alledaagse locaties en diensten kunt praten in het Italiaans, zoals het postkantoor, de apotheek, de bank en het ziekenhuis. Ook komen er veel nuttige uitdrukkingen aan bod om aan te geven waar iets zich bevindt en om te vragen naar openingstijden of wanneer je ergens kunt langskomen.

Belangrijke thema's in deze les

  • Locaties van publieke diensten: il distributore di benzina (het benzinestation), l'ospedale (het ziekenhuis), l'ufficio postale (het postkantoor), la banca (de bank), la farmacia (de apotheek).
  • Tijdsaanduidingen en -handelingen: presto (vroeg), tardi (laat), aspettare (wachten), passare (langsgaan/langskomen).
  • Vraagzinnen en aanwijzingen geven: leren hoe je vraagt en vertelt waar iets is, bijvoorbeeld „Dov'è la farmacia più vicina?” (Waar is de dichtstbijzijnde apotheek?) en hoe je precieze aanwijzingen geeft.
  • Werkwoordvervoegingen: vooral de tegenwoordige tijd en de passato prossimo van werkwoorden zoals aspettare en passare.

Belangrijke woorden en uitdrukkingen

  • Dov'è – Waar is
  • Chiude alle cinque – Het sluit om vijf uur
  • Passare dalla farmacia – Langskomen bij de apotheek
  • Aspettare davanti alla banca – Wachten voor de bank
  • Accanto a – Naast
  • Vicino a – Dichtbij

Specifieke aandachtspunten: ontkenning

Deze les introduceert ook Italiaanse ontkenningswoorden zoals "non", "no", "neanche" en "nemmeno" die essentieel zijn om negatieve zinnen en ontkennende antwoorden te vormen.

Verschillen tussen Nederlands en Italiaans

In tegenstelling tot het Nederlands worden in het Italiaans plaatsbepalingen vaak gecombineerd met voorzetsels die zich samenvoegen met het bepaald lidwoord, zoals "dalla farmacia" (van de apotheek) of "dalla banca" (van de bank). Dit samensmelten is soms lastig voor Nederlandstaligen die gewend zijn de woorden los te schrijven.

Daarnaast wordt de passato prossimo (voltooide tijd) vaak gebruikt waar het Nederlands perfectum gebruikt, zoals in "sono passato" (ik ben gepasseerd/langsgegaan). Let ook op het gebruik van het werkwoord "aspettare" (wachten), wat regelmatig wordt vervoegd en veel gebruikt wordt in dagelijkse contexten.

Handige woorden en zinnen met Nederlandse equivalenten

  • Dov'è: Waar is
  • Aspettare: wachten (bijvoorbeeld: Aspetto l'autobus – Ik wacht op de bus)
  • Passare: langsgaan, passeren (bijvoorbeeld: Sono passato dalla farmacia – Ik ben langs de apotheek gegaan)
  • Vicino a: dichtbij (bijvoorbeeld: L'ospedale è vicino al distributore di benzina – Het ziekenhuis is dichtbij het benzinestation)
  • Accanto a: naast

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏