10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Piacere (plezier hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van piacere (plezier hebben) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Piacere (plezier hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

Les 24: Colori (Kleuren)

Infinito Participio passato
Piacere (plezier hebben) Piaciuto (bevallen)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) piaccio / mi piace Ik heb plezier / ik heb plezier
(tu) piaci / ti piace jij hebt plezier / jij hebt plezier
(lui/lei) piace hij/zij heeft plezier
(noi) piacciamo wij hebben plezier
(voi) piacete jullie hebben plezier
(loro) piacciono zij plezier hebben

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) piacevo ik had plezier
(tu) piacevi jij had plezier
(lui/lei) piaceva hij/zij had plezier
(noi) piacevamo wij hadden plezier
(voi) piacevate jullie hadden plezier
(loro) piacevano zij hadden plezier

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) sono piaciuto/sono piaciuta ik heb plezier gehad
(tu) sei piaciuto/sei piaciuta jij hebt plezier gehad
(lui/lei) è piaciuto/è piaciuta hij/zij heeft plezier gehad
(noi) siamo piaciuti/siamo piaciute wij hebben plezier gehad
(voi) siete piaciuti/siete piaciute jullie hebben plezier gehad
(loro) sono piaciuti/sono piaciute zij hebben plezier gehad/zij hebben plezier gehad

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ero piaciuto/ero piaciuta ik had plezier gehad
(tu) eri piaciuto/eri piaciuta jij had plezier gehad
(lui/lei) era piaciuto/era piaciuta hij/zij had plezier gehad
(noi) eravamo piaciuti/eravamo piaciute wij hadden plezier gehad
(voi) eravate piaciuti/eravate piaciute jullie hadden plezier gehad
(loro) erano piaciuti/erano piaciute zij hadden plezier gehad

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) piacerò ik zal plezier hebben
(tu) piacerai jij zult plezier hebben
(lui/lei) piacerà hij/zij zal plezier hebben
(noi) piaceremo wij zullen plezier hebben
(voi) piacerete jullie zullen plezier hebben
(loro) piaceranno zij zullen plezier hebben

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) sarò piaciuto/a Ik zal plezier hebben gehad
(tu) sarai piaciuto/a jij zult plezier hebben gehad
(lui/lei) sarà piaciuto/a hij/zij zal plezier hebben gehad
(noi) saremo piaciuti/e wij zullen plezier hebben gehad
(voi) sarete piaciuti/e jullie zullen plezier hebben gehad
(loro) saranno piaciuti/e zij zullen plezier hebben gehad

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) piacerei ik zou plezier hebben
(tu) piaceresti jij zou plezier hebben
(lui/lei) piacerebbe hij/zij zou plezier hebben
(noi) piaceremmo wij zouden plezier hebben
(voi) piacereste jullie zouden plezier hebben
(loro) piacerebbero zij zouden plezier hebben

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei piaciuto/mi sarei piaciuto ik zou plezier hebben
(tu) avresti piaciuto/ti saresti piaciuto jij zou plezier hebben gehad/jij zou plezier hebben gehad
(lui/lei) avrebbe piaciuto/si sarebbe piaciuto hij/zij zou plezier hebben gehad
(noi) avremmo piaciuto/ci saremmo piaciuti wij zouden plezier hebben gehad
(voi) avreste piaciuto/vi sareste piaciuti jullie zouden plezier hebben
(loro) avrebbero piaciuto/si sarebbero piaciuti zij zouden plezier hebben/ze zouden plezier hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) piaccia ik plezier heb
(tu) piaccia jij plezier hebt
(lui/lei) piaccia hij/zij plezier heeft
(noi) piaccia wij plezier hebben
(voi) piaccia jullie plezier hebben
(loro) piacciano zij plezier hebben

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io sia piaciuto/che io sia piaciuta ik dat ik plezier heb gehad/ik dat ik plezier heb gehad
(tu) che tu sia piaciuto/che tu sia piaciuta jij hebt plezier gehad/jij hebt plezier gehad
(lui/lei) che lui sia piaciuto/che lei sia piaciuta hij dat hij plezier heeft gehad/zij dat zij plezier heeft gehad
(noi) che noi siamo piaciuti/che noi siamo piaciute wij plezier hebben gehad
(voi) che voi siate piaciuti/che voi siate piaciute jullie dat jullie plezier hebben gehad/jullie dat jullie plezier hebben gehad
(loro) che loro siano piaciuti/che loro siano piaciute zij zouden plezier hebben gehad

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) piacessi/piacesse ik plezier had
(tu) piacessi/piacessi jij zou plezier hebben
(lui/lei) piacesse/piacesse hij zou plezier hebben/zij zou plezier hebben
(noi) piacessimo/piacessimo wij zouden plezier hebben
(voi) piaceste/piaceste jullie plezier hadden
(loro) piacessero/piacessero zij plezier hadden/zouden hebben

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) che io fossi piaciuto/che io fossi piacuta ik dat ik plezier had gehad
(tu) che tu fossi piaciuto/che tu fossi piacuta jij zou plezier hebben gehad/jij zou plezier hebben gehad
(lui/lei) che lui/lei fosse piaciuto/che lui/lei fosse piacuta hij/zij dat hij/zij plezier had gehad
(noi) che noi fossimo piaciuti/che noi fossimo piacute wij dat wij plezier hadden gehad/wij dat wij plezier hadden gehad
(voi) che voi foste piaciuti/che voi foste piacute jullie waren leuk bevallen
(loro) che loro fossero piaciuti/che loro fossero piacute zij plezier hadden gehad

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Piaccia! heb plezier
Piaci! hij/zij plezier hebben
Piaccia! heb plezier
Piacciamo! Jullie hebben plezier
Piacete! ze hebben plezier