Ritornare (terugkeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van ritornare (terugkeren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Ritornare (terugkeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: La città e il villaggio (De stad en het dorp)

Les 43: Chiedere e dare indicazioni (Routebeschrijving vragen en geven)

Infinito Participio passato
Ritornare (terugkeren) Ritornato (teruggekeerd)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) ritorno ik keer terug
(tu) ritorni jij keert terug
(lui/lei) ritorna hij/zij keert terug
(noi) ritorniamo wij keren terug
(voi) ritornate jullie keren terug
(loro) ritornano zij keren terug

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) ritornavo ik keerde terug
(tu) ritornavi jij keerde terug
(lui/lei) ritornava hij/zij keerde terug
(noi) ritornavamo wij keerden terug
(voi) ritornavate jullie keerden terug
(loro) ritornavano zij keerden terug

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) sono ritornato/ritornata ik ben teruggekeerd
(tu) sei ritornato/ritornata jij bent teruggekeerd
(lui/lei) è ritornato/ritornata hij/zij is teruggekeerd
(noi) siamo ritornati/ritornate wij zijn teruggekeerd
(voi) siete ritornati/ritornate jullie zijn teruggekeerd/jullie keren terug
(loro) sono ritornati/ritornate zij zijn teruggekeerd

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ero ritornato/ritornata Ik was teruggekeerd
(tu) eri ritornato/ritornata jij was teruggekeerd
(lui/lei) era ritornato/ritornata hij/zij was teruggekeerd
(noi) eravamo ritornati/ritornate wij waren teruggekeerd
(voi) eravate ritornati/ritornate jullie waren teruggekeerd
(loro) erano ritornati/ritornate zij waren teruggekeerd

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) ritornerò Ik zal terugkeren
(tu) ritornerai jij zal terugkeren
(lui/lei) ritornerà hij/zij zal terugkeren
(noi) ritorneremo wij zullen terugkeren
(voi) ritornerete jullie zullen terugkeren
(loro) ritorneranno zij zullen terugkeren

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) sarò ritornato/sarò ritornata ik zal teruggekeerd zijn
(tu) sarai ritornato/sarai ritornata jij zal zijn teruggekeerd
(lui/lei) sarà ritornato/sarà ritornata hij/zij zal zijn teruggekeerd
(noi) saremo ritornati/saremo ritornate wij zullen zijn teruggekeerd
(voi) sarete ritornati/sarete ritornate jullie zullen teruggekeerd zijn
(loro) saranno ritornati/saranno ritornate zij zullen zijn teruggekeerd

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) ritornerei ik zou terugkeren
(tu) ritorneresti jij zou terugkeren
(lui/lei) ritornerebbe hij/zij zou terugkeren
(noi) ritorneremmo wij zouden terugkeren
(voi) ritornereste jullie zouden terugkeren
(loro) ritornerebbero zij zouden terugkeren

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) sarei ritornato/ritornata ik zou zijn teruggekeerd
(tu) saresti ritornato/ritornata jij zou zijn teruggekeerd
(lui/lei) sarebbe ritornato/ritornata hij/zij zou zijn teruggekeerd
(noi) saremmo ritornati/ritornate wij zouden zijn teruggekeerd
(voi) sareste ritornati/ritornate jullie zouden zijn teruggekeerd/jullie zouden terugkeren
(loro) sarebbero ritornati/ritornate zij zouden zijn teruggekeerd

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) ritorni ik terugkeer
(tu) ritorni jij terugkeert
(lui/lei) ritorni hij/zij terugkeert
(noi) ritorniamo wij terugkeren
(voi) torniate/ritorniate jullie keren terug
(loro) ritornino zij terugkeren

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io sia ritornato/ritornata ik ben teruggekeerd
(tu) che tu sia ritornato/ritornata jij dat jij teruggekeerd bent
(lui/lei) che lui sia ritornato/che lei sia ritornata hij zij dat hij is teruggekeerd dat zij is teruggekeerd
(noi) che noi siamo ritornati/ritornate wij zijn teruggekeerd
(voi) che voi siate ritornati/ritornate jullie zijn teruggekeerd/jullie keren terug
(loro) che loro siano ritornati/ritornate zij dat zij zijn teruggekeerd

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) ritornassi ik terugkeerde
(tu) ritornassi jij terugkeerde
(lui/lei) ritornasse hij/zij terugkeerde
(noi) ritornassimo wij terugkeerden
(voi) ritornaste jullie keerden terug
(loro) ritornassero zij zouden terugkeren

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) che io fossi ritornato/ritornata ik was teruggekeerd
(tu) che tu fossi ritornato/ritornata jij dat jij was teruggekeerd
(lui/lei) che lui/lei fosse ritornato/ritornata hij/zij dat hij/zij was teruggekeerd
(noi) che noi fossimo ritornati/ritornate wij dat wij waren teruggekeerd
(voi) che voi foste ritornati/ritornate jullie waren teruggekeerd
(loro) che loro fossero ritornati/ritornate zij waren teruggekeerd

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Ritorni! jij keert terug
Ritorna! hij/zij keer terug
Ritorni! jij keert terug
Ritorniamo! Jullie keren terug
Ritornate! keer terug