Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
- De werkwoorden "ser" en "estar" betekenen "zijn" in het Spaans, maar worden op een heel verschillende manier gebruikt.
- Het werkwoord "ser" geeft een permanente eigenschap aan, terwijl het werkwoord "estar" een tijdelijke eigenschap aangeeft.
Verbo | Ejemplo |
Ser + adjetivo | Ser rico -> alguien que tiene dinero (Rijk zijn -> iemand die geld heeft) Hernán es rico por su herencia. (Hernán is rijk door zijn erfenis.) |
Estar + adjetivo | Estar rico -> que tiene buen sabor (Estar lekker -> dat het lekker smaakt) Este plato está rico. (Dit gerecht is lekker.) |
Oefening 1: Los adjetivos "ser" y "estar"
Instructie: Vul het juiste woord in.
estar, Estar, Está, es, Es