Irse (weggaan)

Vervoeging van irse (weggaan) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Irse (weggaan)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 42: Transporte (Transport)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Irse (Weggaan) Yéndose (weggaand) Ido (gegaan)

Irse (Weggaan): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) me voy ik ga weg
(tú) te vas jij gaat weg
(él/ella) se va hij/zij gaat weg
(nosotros/nosotras) nos vamos wij gaan weg
(vosotros/vosotras) os vais jullie gaan weg
(ellos/ellas) se van zij gaan weg

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me he ido ik ben weggegaan
(tú) te has ido jij bent weggegaan
(él/ella) se ha ido hij is weggegaan / zij is weggegaan
(nosotros/nosotras) nos hemos ido wij zijn weggegaan
(vosotros/vosotras) os habéis ido jullie zijn weggegaan
(ellos/ellas) se han ido zij zijn weggegaan

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) me vaya ik wegga
(tú) te vayas jij weggaat
(él/ella) se vaya hij/zij weggaat
(nosotros/nosotras) nos vayamos wij weggaan
(vosotros/vosotras) os vayáis jullie gaan weg
(ellos/ellas) se vayan zij weggaan

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me haya ido ik ben weggegaan
(tú) te hayas ido jij bent weggegaan
(él/ella) se haya ido hij/zij is weggegaan
(nosotros/nosotras) nos hayamos ido wij zijn weggegaan
(vosotros/vosotras) os hayáis ido jullie zijn weggegaan
(ellos/ellas) se hayan ido zij zijn weggegaan

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me iba ik ging weg
(tú) te ibas jij ging weg
(él/ella) se iba hij ging weg / zij ging weg
(nosotros/nosotras) nos íbamos wij gingen weg
(vosotros/vosotras) os ibais jullie gingen weg
(ellos/ellas) se iban zij gingen weg

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me había ido ik was weggegaan
(tú) te habías ido jij was weggegaan
(él/ella) se había ido hij was weggegaan / zij was weggegaan
(nosotros/nosotras) nos habíamos ido wij waren weggegaan
(vosotros/vosotras) os habíais ido jullie waren weg gegaan
(ellos/ellas) se habían ido zij waren weggegaan

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me fuera/me fuese ik zou weggaan
(tú) te fueras/te fueses jij zou weggaan
(él/ella) se fuera/se fuese hij/zij zou weggaan
(nosotros/nosotras) nos fuéramos/nos fuésemos wij gingen weg
(vosotros/vosotras) os fuerais/os fueseis jullie gingen weg
(ellos/ellas) se fueran/se fuesen zij gingen weg

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiera/me hubiese ido ik was weggegaan
(tú) te hubieras/te hubieses ido jij zou zijn weggegaan
(él/ella) se hubiera/se hubiese ido hij/zij was weggegaan
(nosotros/nosotras) nos hubiéramos/nos hubiésemos ido wij zouden zijn weggegaan
(vosotros/vosotras) os hubierais/os hubieseis ido jullie waren weggegaan
(ellos/ellas) se hubieran/se hubiesen ido zij hadden weggegaan

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) me fui ik ging weg
(tú) te fuiste jij ging weg
(él/ella) se fue hij/zij ging weg
(nosotros/nosotras) nos fuimos wij gingen weg
(vosotros/vosotras) os fuisteis jullie gingen weg
(ellos/ellas) se fueron zij gingen weg

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) me hube ido ik was weggegaan
(tú) te hubiste ido jij was weggegaan
(él/ella) se hubo ido hij/zij was weggegaan
(nosotros/nosotras) nos hubimos ido wij waren weggegaan
(vosotros/vosotras) os hubisteis ido jullie waren weggegaan
(ellos/ellas) se hubieron ido zij waren weggegaan

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me fuere ik zou weggaan
(tú) te fueres jij zou weggaan
(él/ella) se fuere hij/zij zou weggaan
(nosotros/nosotras) nos fuéremos wij zouden weggaan
(vosotros/vosotras) os fuereis jullie zouden weggaan
(ellos/ellas) se fueren zij zouden weggaan

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiere ido ik zou zijn weggegaan
(tú) te hubieres ido jij zou zijn weggegaan
(él/ella) se hubiere ido hij/zij zal zijn weggegaan
(nosotros/nosotras) nos hubiéremos ido wij zullen zijn weggegaan
(vosotros/vosotras) os hubiereis ido jullie zouden zijn weggegaan
(ellos/ellas) se hubieren ido zij zouden zijn weggegaan

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me iré ik zal weggaan
(tú) te irás jij zult weggaan
(él/ella) se irá hij/zij zal weggaan
(nosotros/nosotras) nos iremos wij zullen weggaan
(vosotros/vosotras) os iréis jullie zullen weggaan
(ellos/ellas) se irán zij zullen weggaan

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habré ido ik zal zijn weggegaan
(tú) te habrás ido jij zult zijn weggegaan
(él/ella) se habrá ido hij/zij zal zijn weggegaan
(nosotros/nosotras) nos habremos ido wij zullen zijn weggegaan
(vosotros/vosotras) os habréis ido jullie zullen zijn weggegaan
(ellos/ellas) se habrán ido zij zullen zijn weggegaan
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Vámonos! jij gaat weg
Vete! ga weg!
Váyase! Ga weg!
Vayámonos! laten we weggaan
Idos! zij gaan weg

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No te vayas! jij gaat niet weg
¡No se vaya! hij/zij gaat niet weg
¡No nos vayamos! Laten we niet weggaan!
¡No os vayáis! jullie gaan niet weg
¡No se vayan! zij gaan niet weg

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) me iría ik zou weggaan
(tú) te irías jij zou weggaan
(él/ella) se iría hij/zij zou weggaan
(nosotros/nosotras) nos iríamos wij zouden weggaan
(vosotros/vosotras) os iríais jullie zouden weggaan
(ellos/ellas) se irían zij zouden weggaan

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habría ido ik zou zijn weggegaan
(tú) te habrías ido jij zou zijn weggegaan
(él/ella) se habría ido hij/zij zou zijn weggegaan
(nosotros/nosotras) nos habríamos ido wij zouden zijn weggegaan
(vosotros/vosotras) os habríais ido jullie zouden zijn weggegaan
(ellos/ellas) se habrían ido zij zouden zijn weggegaan