Scheiden (divorcer) - Conjugaison des verbes et exercices Partager Copié !

Conjugaison de scheiden (divorcer) pour tous les temps verbaux avec des phrases d'exemple et des exercices.

Matériel d'apprentissage qui met en œuvre ce verbe:

Niveau: A2

Module 5: Dagelijks huishouden (Ménage quotidien)

Leçon 32: Gezinsplannen (Plans familiaux)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Scheiden (divorcer)	Gescheiden (divorcé)

Temps de verbe

Aantonende wijs

Néerlandais	Français
ik ben gescheiden	je suis divorcé
jij bent gescheiden / ben je gescheiden	tu es divorcé / es-tu divorcé
hij/zij/het is gescheiden	il/elle/on est divorcé
wij zijn gescheiden	nous sommes divorcés
jullie zijn gescheiden	vous êtes divorcés
zij zijn gescheiden	ils ont divorcé

Néerlandais	Français
(ik) ben gescheiden	je suis divorcé
(jij) bent gescheiden / bent gescheiden geweest	tu as divorcé
(hij/zij/het) is gescheiden	il/elle a divorcé
(wij) zijn gescheiden	nous avons divorcé
(jullie) zijn gescheiden	vous avez divorcé
(zij) zijn gescheiden	elles ont divorcé

Néerlandais	Français
(ik) zal gescheiden zijn	je serai divorcé
(jij) zult gescheiden zijn / zult gescheiden zijn	tu auras divorcé
(hij/zij/het) zal gescheiden zijn	il/elle/on aura divorcé
(wij) zullen gescheiden zijn	Nous serons divorcés
(jullie) zullen gescheiden zijn	vous aurez divorcé
(zij) zullen gescheiden zijn	ils auront divorcé

Conditionele wijs

Néerlandais	Français
ik zou gescheiden zijn geweest	je me serais séparé
jij zou gescheiden zijn geweest	tu aurais divorcé
hij/zij/het zou gescheiden zijn geweest	il aurait divorcé
wij zouden gescheiden zijn geweest	nous aurions divorcé
jullie zouden gescheiden zijn geweest	vous auriez divorcé
zij zouden gescheiden zijn geweest	ils auraient divorcé

Imperatief (gebiedende wijs)

Néerlandais	Français
Scheid!	tu divorces