Reisen (reizen) - Präsens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief) Delen Gekopieerd!

Reisen - Vervoeging van reizen in het Duits: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aanvoegende wijs (Präsens, indikativ).
Präsens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)
Alle vervoegingen en tijden: Reisen (reizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Syllabus: Duitse les - Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
O.b.v. van het werkwoord reizen in de tegenwoordige tijd
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) reise | ik reis |
(du) reist | jij reist |
(er/sie/es) reist | hij/zij/het reist |
(wir) reisen | wij reizen |
(ihr) reist | jullie reizen |
(sie) reisen | zij reizen |
Voorbeeldzinnen
Duits | Nederlands |
---|---|
Ich reise mit der Bahn zur Arbeit. | Ik reis met de trein naar het werk. |
Du reist morgen mit dem Zug nach Berlin. | Jij reist morgen met de trein naar Berlijn. |
Er reist oft mit dem Flugzeug. | Hij reist vaak met het vliegtuig. |
Wir reisen zusammen mit dem Bus in die Stadt. | Wij reizen samen met de bus naar de stad. |
Ihr reist mit der Straßenbahn zum Museum. | Jullie reizen met de tram naar het museum. |
Sie reisen gerne mit dem Schiff am Wochenende. | Zij reizen graag met het schip in het weekend. |