Comparer (vergelijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van comparer (vergelijken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Comparer (vergelijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Au jour le jour (Dag tot dag)

Les 20: Faire les courses (Boodschappen doen)

Infinitif Participe passé
Comparer (vergelijken) comparé (vergeleken)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je compare / j'compare ik vergelijk
tu compares jij vergelijkt
(il/elle/on) il compare / elle compare / on compare hij vergelijkt / zij vergelijkt / men vergelijkt
nous comparons wij vergelijken
vous comparez jullie vergelijken
(ils/elles) ils comparent / elles comparent zij vergelijken

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') comparaissais ik vergeleek
(tu) comparaissais jij vergeleek
(il/elle/on) comparaissait hij/zij/men vergeleek
(nous) comparions wij vergeleken
(vous) compariez jullie vergeleken
(ils/elles) comparaissaient zij vergeleken

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai comparé ik heb vergeleken
tu as comparé jij hebt vergeleken
il/elle/on a comparé hij/zij/men heeft vergeleken
nous avons comparé wij hebben vergeleken
vous avez comparé u hebt vergeleken
ils/elles ont comparé zij hebben vergeleken

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais comparé ik had vergeleken
(tu) avais comparé jij had vergeleken
(il/elle/on) avait comparé hij/zij/men had vergeleken
(nous) avions comparé wij hadden vergeleken
(vous) aviez comparé u had vergeleken
(ils/elles) avaient comparé zij hadden vergeleken

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') comparerai ik zal vergelijken
(tu) compareras jij zult vergelijken
(il/elle/on) comparera hij/zij/men zal vergelijken
(nous) comparerons wij zullen vergelijken
(vous) comparerez jullie zullen vergelijken
(ils/elles) compareront zij zullen vergelijken

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai comparé ik zal vergeleken hebben
(tu) auras comparé jij zult vergeleken hebben
(il/elle/on) aura comparé hij/zij/men zal hebben vergeleken
(nous) aurons comparé wij zullen vergeleken hebben
(vous) aurez comparé jullie zullen vergeleken hebben
(ils/elles) auront comparé zij zullen vergeleken hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je comparerais ik zou vergelijken
tu comparerais jij zou vergelijken
il/elle/on comparerait hij/zij/men zou vergelijken
nous comparerions wij zouden vergelijken
vous compareriez u zou vergelijken
ils/elles compareraient zij zouden vergelijken

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais comparé ik zou hebben vergeleken
(tu) aurais comparé jij zou vergelijken
(il/elle/on) aurait comparé hij/zij/men zou hebben vergeleken
(nous) aurions comparé wij zouden vergeleken hebben
(vous) auriez comparé u zou hebben vergeleken
(ils/elles) auraient comparé zij zouden vergeleken hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') compare ik vergelijk
(tu) compare jij zou vergelijken
(il/elle/on) compare hij/zij/men vergelijkt
(nous) comparions wij vergelijken
(vous) compariez jullie vergelijken/u vergelijkt
(ils/elles) comparant zij vergelijken

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie comparé ik heb vergeleken
(tu) que tu aies comparé jij hebt vergeleken
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait comparé hij/zij/het heeft vergeleken
(nous) que nous ayons comparé wij hebben vergeleken
(vous) que vous ayez comparé jullie hebben vergeleken
(ils/elles) qu'ils/elles aient comparé zij hebben vergeleken

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Comparons! Vergelijk
Compare! Vergelijk!