A1.20: Boodschappen doen

Faire les courses

Leer Franse boodschappen doen met aandacht voor partitieve en contracteerde lidwoorden zoals du, de la, au en aux. Oefen woordenschat over winkels en voeding, dagelijkse zinnen en werkwoordvervoegingen. Ideaal voor A1-leerlingen om praktische gesprekken te voeren in winkels en supermarkten.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (17)

 Le supermarché: de supermarkt (French)

Le supermarché

Show

De supermarkt Show

 Le marché: de markt (French)

Le marché

Show

De markt Show

 Les courses : de boodschappen (French)

Les courses

Show

De boodschappen Show

 L'épicerie: De kruidenierswinkel (French)

L'épicerie

Show

De kruidenierswinkel Show

 L'épicier: de kruidenier (French)

L'épicier

Show

De kruidenier Show

 Comparer (vergelijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Comparer

Show

Vergelijken Show

 Choisir (kiezen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Choisir

Show

Kiezen Show

 Prendre (nemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Prendre

Show

Nemen Show

 Vouloir (willen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vouloir

Show

Willen Show

 Le centre commercial : het winkelcentrum (French)

Le centre commercial

Show

Het winkelcentrum Show

 Faire les courses: boodschappen doen (French)

Faire les courses

Show

Boodschappen doen Show

 La liste de course: de boodschappenlijst (French)

La liste de course

Show

De boodschappenlijst Show

 Le fruit: Het fruit (French)

Le fruit

Show

Het fruit Show

 Le légume: de groente (French)

Le légume

Show

De groente Show

 La viande: het vlees (French)

La viande

Show

Het vlees Show

 Les biscuits: De koekjes (French)

Les biscuits

Show

De koekjes Show

 Le jus: het sap (French)

Le jus

Show

Het sap Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
acheter du | Je voudrais | la boulangerie. | pain à
Je voudrais acheter du pain à la boulangerie.
(Ik zou graag brood bij de bakker willen kopen.)
2.
de la | supermarché ? | vous avez | viande au | Est-ce que
Est-ce que vous avez de la viande au supermarché ?
(Heeft u vlees bij de supermarkt?)
3.
des biscuits | et du | la fête. | Je prends | jus pour
Je prends des biscuits et du jus pour la fête.
(Ik neem koekjes en jus voor het feest.)
4.
il y | et de | a des | la salade. | légumes frais | Au marché,
Au marché, il y a des légumes frais et de la salade.
(Op de markt zijn er verse groenten en sla.)
5.
s'il vous | montrer de | plaît ? | l'eau minérale, | Pouvez-vous me
Pouvez-vous me montrer de l'eau minérale, s'il vous plaît ?
(Kunt u mij mineraalwater tonen, alstublieft?)
6.
liste de courses | fromage. | Je fais la | pour acheter des | fruits et du
Je fais la liste de courses pour acheter des fruits et du fromage.
(Ik maak een boodschappenlijst om fruit en kaas te kopen.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je veux acheter du pain à la boulangerie. (Ik wil brood kopen in de bakkerij.)
Au supermarché, je prends de la viande fraîche. (In de supermarkt neem ik verse vlees.)
Je choisis des légumes au marché le samedi. (Ik kies groenten op de markt op zaterdag.)
Pouvez-vous me donner du jus d'orange, s'il vous plaît ? (Kunt u mij wat sinaasappelsap geven, alsjeblieft?)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik deze woorden in twee categorieën op basis van of ze een soort winkel of een voedingsproduct aanduiden.

Types de magasins

Produits alimentaires

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La liste de course


De boodschappenlijst

2

Choisir


Kiezen

3

Le fruit


Het fruit

4

L'épicier


De kruidenier

5

Le jus


Het sap

Exercice 5: Gespreksoefening

Instruction:

  1. Beschrijf de items op de boodschappenlijst. (Beschrijf de items op het boodschappenlijstje.)
  2. Vraag de winkelmedewerker naar de locatie van de producten. (Vraag de winkelmedewerker naar de locatie van de producten.)
  3. Betaal voor uw producten bij de kassa. (Betaal voor uw producten bij de kassa.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Où est / sont ... ?

Waar is / zijn ...?

Pourriez-vous m'aider un instant, s'il vous plaît ?

Kunt u mij even helpen, alstublieft?

Pourrais-je avoir un reçu ?

Mag ik een bonnetje?

Ce produit est-il en promotion ?

Is dit product in de aanbieding?

Puis-je payer en espèces / par carte ?

Kan ik contant betalen / met pinpas?

Avez-vous un sac ?

Heb je een tas?

Ce prix est-il correct ?

Is deze prijs correct?

Puis-je vous aider ?

Kan ik u helpen?

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je ___ des fruits frais au marché pour ma liste de courses.

(Ik ___ verse fruit op de markt voor mijn boodschappenlijst.)

2. Tu ___ les prix pour trouver la meilleure offre au supermarché.

(Je ___ de prijzen om de beste aanbieding in de supermarkt te vinden.)

3. Il ___ du pain à la boulangerie tous les matins.

(Hij ___ elke ochtend brood bij de bakker.)

4. Nous ___ toujours des légumes frais pour notre repas.

(We ___ altijd verse groenten voor onze maaltijd.)

Oefening 8: Boodschappen doen in de supermarkt

Instructie:

Aujourd'hui, je (Faire - Présent) les courses au supermarché. Avant de partir, je (Choisir - Présent) les produits sur ma liste. Au rayon fruits et légumes, tu (Acheter - Présent) des pommes et des carottes. Ensuite, il (Comparer - Présent) les prix entre la viande de la boucherie et celle du supermarché. Nous (Choisir - Présent) toujours le meilleur produit. Après les courses, vous (Acheter - Présent) du jus et des biscuits pour la famille.


Vandaag doe ik boodschappen in de supermarkt. Voordat ik vertrek, kies ik de producten van mijn lijst. Bij de afdeling fruit en groenten koop jij appels en wortels. Daarna vergelijkt hij de prijzen tussen het vlees van de slager en dat van de supermarkt. Wij kiezen altijd het beste product. Na het boodschappen doen koopt u sap en koekjes voor de familie.

Werkwoordschema's

Acheter - Kopen

Présent

  • j'achète
  • tu achètes
  • il/elle/on achète
  • nous achetons
  • vous achetez
  • ils/elles achètent

Comparer - Vergelijken

Présent

  • je compare
  • tu compares
  • il/elle/on compare
  • nous comparons
  • vous comparez
  • ils/elles comparent

Choisir - Kiezen

Présent

  • je choisis
  • tu choisis
  • il/elle/on choisit
  • nous choisissons
  • vous choisissez
  • ils/elles choisissent

Faire - Doen

Présent

  • je fais
  • tu fais
  • il/elle/on fait
  • nous faisons
  • vous faites
  • ils/elles font

Oefening 9: Les articles partitifs: "Du, De l', De la"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De onbepaalde lidwoorden: Du, De l', De la

Toon vertaling Toon antwoorden

de la, de l', du

1. Féminin:
L'épicier vend ... sauce.
(De kruidenierswinkel verkoopt saus.)
2. Masculin:
J'ajoute ... sel au plat.
(Ik voeg wat zout toe aan het gerecht.)
3. Masculin:
Je prends ... âge tous les ans.
(Ik word elk jaar ouder.)
4. Féminin:
Vous prenez ...huile pour cuisiner.
(Je neemt olie om te koken.)
5. Féminin:
Les filles font les course ...semaine.
(De meisjes doen de boodschappen van de week.)
6. Masculin:
Veux-tu ... fromage dans ton sandwich ?
(Wil je wat kaas in je broodje?)
7. Masculin:
Le client compare la taille ... paquet.
(De klant vergelijkt de grootte van het pakje.)
8. Masculin:
Mon frère achète la viande ... boucher.
(Mijn broer koopt vlees bij de slager.)

Oefening 10: Les articles contractés : "Au, Aux, Du, Des"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De samentrekkingen: "Au, Aux, Du, Des"

Toon vertaling Toon antwoorden

du, au, des, aux

1.
Il mange un plat ... bœuf.
(Hij eet een gerecht met rundvlees.)
2.
Elle mélange les pâtes ... poulet.
(Ze mengt de kippenpasta.)
3.
Ils achètent ... jolis vêtements.
(Ze kopen mooie kleren.)
4.
Elle revient ... marché avec un sac.
(Ze komt terug van de markt met een tas.)
5.
Tu choisis le manteau ... centre commercial ?
(Kies jij de jas van het winkelcentrum?)
6.
Nous allons ... magasins samedi matin.
(We gaan zaterdagmorgen naar de winkels.)
7.
Je prends une grosse bouteille ... frigo.
(Ik pak een grote fles uit de koelkast.)
8.
Les enfants choisissent ... chaussures.
(De kinderen kiezen schoenen.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.20.2 Grammaire

Les articles partitifs: "Du, De l', De la"

De onbepaalde lidwoorden: Du, De l', De la


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Acheter kopen

present

Frans Nederlands
(je/j') j'achète ik koop
tu achètes jij koopt
il/elle/on achète hij/zij/men koopt
nous achetons wij kopen
vous achetez u koopt
ils/elles achètent zij kopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Comparer vergelijken

present

Frans Nederlands
(je/j') je compare / j'compare ik vergelijk
tu compares jij vergelijkt
(il/elle/on) il compare / elle compare / on compare hij vergelijkt / zij vergelijkt / men vergelijkt
nous comparons wij vergelijken
vous comparez jullie vergelijken
(ils/elles) ils comparent / elles comparent zij vergelijken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Choisir kiezen

present

Frans Nederlands
(je/j') je choisis ik kies
tu choisis jij kiest
(il/elle/on) il choisit / elle choisit / on choisit hij kiest / zij kiest / men kiest
nous choisissons wij kiezen
vous choisissez u kiest
(ils/elles) ils choisissent / elles choisissent zij kiezen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Boodschappen doen in het Frans: Een praktische introductie

Deze les behandelt het thema Les courses, oftewel boodschappen doen, een essentieel onderwerp voor beginnende Franse taalleerders op A1-niveau. Je leert hier hoe je over winkelen praat en hoe je verschillen tussen soorten winkels en voedselproducten benoemt.

Belangrijke grammaticale elementen

We focussen op partitieve lidwoorden zoals du, de l', de la, die in het Frans worden gebruikt om een onbepaalde hoeveelheid van een niet-telbaar product aan te geven, bijvoorbeeld du pain (brood). Daarnaast komen contracteerde lidwoorden aan bod, zoals au, aux, du, des, die ontstaan door het combineren van een voorzetsel met het bepaalde lidwoord, bijvoorbeeld au marché (op de markt).

Voorbeelden en woordenschat

  • Je voudrais acheter du pain à la boulangerie. (Ik wil brood kopen bij de bakker.)
  • Au supermarché, il y a des légumes frais et de la salade. (In de supermarkt zijn verse groenten en sla.)
  • Pouvez-vous me montrer de l'eau minérale, s'il vous plaît ? (Kunt u mij mineraalwater laten zien alstublieft?)

Daarnaast onderscheid je verschillende soorten winkels zoals la boucherie (de slagerij) en producten als la viande (vlees). Deze clusterverdeling helpt bij het begrijpen van context en woordgebruik.

Dialoog en oefeningen

Je oefent met praktische dialogen, bijvoorbeeld het maken van een boodschappenlijstje of vragen stellen over producten in de supermarkt. Ook zijn er oefenzinnen voor werkwoordvervoegingen, waaronder acheter (kopen), choisir (kiezen), en faire (doen/maken) in de tegenwoordige tijd, cruciaal voor dagelijkse communicatie.

Verschillen met het Nederlands

In het Frans wordt vaak gebruikgemaakt van partitieflidwoorden die in het Nederlands niet direct voorkomen. Waar je in het Frans du pain zegt, zeg je in het Nederlands simpelweg "brood" zonder lidwoord. Let op dat sommige winkeltypes specifiek benoemd worden, wat in het Nederlands soms in één woord wordt samengevoegd of anders benoemd. Een nuttige uitdrukking is faire les courses (boodschappen doen). Ook zijn beleefdheidsvormen zoals pouvez-vous belangrijk in gesprekssituaties, minder prominent in het dagelijks Nederlands.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏