Dîner (diner) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van dîner (diner) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Dîner (diner) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Au jour le jour (Dag tot dag)

Les 16: Routine quotidienne (Dagelijkse routines)

Infinitif Participe passé
Dîner (diner) dîné (gegeten)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je dîne / jîne ik dine
tu dînes jij dineert
(il/elle/on) il dîne / elle dîne / on dîne hij dineert / zij dineert / men dineert
nous dînons wij dineren
vous dînez u dineert
(ils/elles) ils dînent / elles dînent zij dineren

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') je dînais / jî dînais ik dineerde / ik dineerde
tu dînais jij dineerde
(il/elle/on) il dînait / elle dînait / on dînait hij dineerde / zij dineerde / men dineerde
nous dînions wij dineerden
vous dîniez u dineerde
(ils/elles) ils dînaient / elles dînaient zij dineerden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai dîné ik heb gedineerd
tu as dîné jij hebt gedineerd
il/elle/on a dîné hij/zij/men heeft gegeten
nous avons dîné wij hebben gedineerd
vous avez dîné u hebt gedineerd
ils/elles ont dîné zij hebben gedineerd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais dîné/j'avais dîné ik had gedineerd
(tu) avais dîné jij had gedineerd
(il/elle/on) avait dîné hij/zij/men had gedineerd
(nous) avions dîné wij hadden gegeten
(vous) aviez dîné u had gegeten
(ils/elles) avaient dîné zij hadden gedineerd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je dînerai/j' dînerai ik zal dineren
tu dîneras jij zult dineren
il/elle/on dînera hij/zij/men dineert
nous dînerons wij zullen dineren
vous dînerez u zult dineren
ils/elles dîneront zij zullen dineren

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai dîné ik zal gedineerd hebben
(tu) auras dîné jij zult gedineerd hebben
(il/elle/on) aura dîné hij/zij/men zal gedineerd hebben
(nous) aurons dîné wij zullen gegeten hebben
(vous) aurez dîné jullie zullen gegeten hebben
(ils/elles) auront dîné zij zullen gedineerd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') dînerais ik zou dineren
(tu) dînerais jij zou dineren
(il/elle/on) dînerait hij/zij/men zou dineren
(nous) dînerions wij zouden dineren
(vous) dîneriez u zou dineren
(ils/elles) dîneraient zij zouden dineren

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') j'aurais dîné ik zou hebben gedineerd
tu aurais dîné jij zou hebben gedineerd
il/elle/on aurait dîné hij/zij/men zou hebben gedineerd
nous aurions dîné wij zouden hebben gedineerd
vous auriez dîné u zou gedineerd hebben
ils/elles auraient dîné zij zouden gegeten hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') dîne ik diner
(tu) dînes jij dineert
(il/elle/on) dîne hij/zij/men dineert
(nous) dînions wij dineren
(vous) dîniez jullie dineren
(ils/elles) dînent zij dineren

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j’aie dîné / que j’aie dîné ik heb gedineerd
(tu) que tu aies dîné / que tu aies dîné jij hebt gedineerd
(il/elle/on) qu’il/elle/on ait dîné / qu’il/elle/on ait dîné hij/zij/men heeft gedineerd
(nous) que nous ayons dîné / que nous ayons dîné wij dat wij gedineerd hebben
(vous) que vous ayez dîné / que vous ayez dîné jullie hebben gedineerd
(ils/elles) qu’ils/elles aient dîné / qu’ils/elles aient dîné zij hebben gedineerd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Dîne! jij dineer
Dînons! Eet mee!