10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Perdre (verliezen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van perdre (verliezen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Perdre (verliezen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: La ville et le village (De stad en het dorp)

Les 40: Sports et exercice (Sport en beweging)

Infinitif Participe passé
Perdre (verliezen) perdu (verloren)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') perds ik verlies
(tu) perds jij verliest
(il/elle/on) perd hij/zij/men verliest
(nous) perdons wij verliezen
(vous) perdez u verliest
(ils/elles) perdent zij verliezen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') perdais ik verloor
(tu) perdais jij verloor
(il/elle/on) perdait hij/zij/men verloor
(nous) perdions wij verloren
(vous) perdiez jullie verloren/u verloor
(ils/elles) perdaient zij verloren

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai perdu ik heb verloren
tu as perdu jij hebt verloren
il/elle/on a perdu hij/zij/men is verloren
nous avons perdu Wij hebben verloren
vous avez perdu u heeft verloren
ils/elles ont perdu zij hebben verloren

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais perdu ik had verloren
(tu) avais perdu jij had verloren
(il/elle/on) avait perdu hij/zij/men had verloren
(nous) avions perdu wij hadden verloren
(vous) aviez perdu u had verloren
(ils/elles) avaient perdu zij hadden verloren

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je perdrai ik zal verliezen
tu perdras jij zult verliezen
il/elle/on perdra hij/zij/men zal verliezen
nous perdrons wij zullen verliezen
vous perdrez jullie zullen verliezen
ils/elles perdront zij zullen verliezen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai perdu ik zal verloren hebben
(tu) auras perdu jij zult verloren hebben
(il/elle/on) aura perdu hij/zij/men zal verloren hebben
(nous) aurons perdu wij zullen verloren hebben
(vous) aurez perdu jullie zullen verloren hebben
(ils/elles) auront perdu zij zullen verloren hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') perdrais ik zou verliezen
(tu) perdrais jij zou verliezen
(il/elle/on) perdrait hij/zij/men zou verliezen
(nous) perdrions wij zouden verliezen
(vous) perdriez jullie zouden verliezen
(ils/elles) perdraient zij zouden verliezen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais perdu/ serais perdu(e) ik zou verloren zijn
(tu) aurais perdu/ serais perdu(e) jij zou verloren zijn
(il/elle/on) aurait perdu/ serait perdu(e) hij/zij/men zou verloren zijn
(nous) aurions perdu/ serions perdu(e)s wij zouden verloren zijn
(vous) auriez perdu/ seriez perdu(e)(s) jullie zouden verloren zijn
(ils/elles) auraient perdu/ seraient perdu(e)s zij zouden verloren zijn

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') perde ik verlies
(tu) perdes jij verliest
(il/elle/on) perde hij/zij/men verliest
(nous) perdions wij verliezen
(vous) perdiez u verliest
(ils/elles) perdent zij verliezen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie perdu ik verloren heb
(tu) que tu aies perdu jij hebt verloren
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait perdu hij/zij/het verloren heeft
(nous) que nous ayons perdu wij hebben verloren
(vous) que vous ayez perdu jullie verloren hebben
(ils/elles) qu'ils/elles aient perdu zij verloren hebben

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Perd! / Ne perds pas! Verlies! / Verlies niet!
Perds! / Ne perds pas! Verlies! / Verlies niet!