Bevorzugen (voorkeur geven aan) - Prasens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 Bevorzugen (voorkeur geven aan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Bevorzugen - Vervoeging van voorkeur geven aan in het Duits: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Prasens, indikativ).

Prasens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: Bevorzugen (voorkeur geven aan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Syllabus: Duitse les - Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Vervoeging van voorkeur geven aan in de tegenwoordige tijd

Duits Nederlands
(ich) bevorzuge ik geef voorkeur aan
(du) bevorzugst jij geeft voorkeur aan
(er/sie/es) bevorzugt hij/zij/het geeft voorkeur aan
(wir) bevorzugen wij geven de voorkeur aan
(ihr) bevorzugt jullie geven voorkeur aan
(sie) bevorzugen zij geven voorkeur aan

Voorbeeldzinnen

Duits Nederlands
Ich bevorzuge den Frühling wegen des guten Wetters. Ik geef de voorkeur aan de lente vanwege het goede weer.
Du bevorzugst im Sommer einen Ausflug ins Grüne. Jij geeft in de zomer de voorkeur aan een uitstapje naar het groen.
Er bevorzugt den Januar, wenn es kalt ist. Hij geeft de voorkeur aan januari als het koud is.
Wir bevorzugen den Herbst für lange Spaziergänge. Wij geven de voorkeur aan de herfst voor lange wandelingen.
Ihr bevorzugt den Winter, weil es dann schneit. Jullie geven de voorkeur aan de winter, omdat het dan sneeuwt.
Sie bevorzugen den Mai, wenn die Blumen blühen. zij geven de voorkeur aan mei, wanneer de bloemen bloeien.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

bevorzuge, bevorzugt, bevorzugst, bevorzugen

1.
Sie ... den mai, wenn die blumen blühen.
(U geeft de voorkeur aan mei, als de bloemen bloeien.)
2.
Ihr ... den winter, weil es dann schneit.
(Jullie geven de voorkeur aan de winter, omdat het dan sneeuwt.)
3.
Ich ... den frühling wegen des guten wetters.
(Ik geef de voorkeur aan de lente vanwege het goede weer.)
4.
Wir ... den herbst für lange spaziergänge.
(Wij geven de voorkeur aan de herfst voor lange wandelingen.)
5.
Er ... den januar, wenn es kalt ist.
(Hij geeft de voorkeur aan januari, wanneer het koud is.)
6.
Du ... im sommer einen ausflug ins grüne.
(Je geeft in de zomer de voorkeur aan een uitstapje naar de natuur.)