Overzicht Duitse grammatica

Vind Duitse grammaticatabellen, oefeningen, werkbladen en presentaties die zijn geoptimaliseerd voor gebruik tijdens conversatielessen.

  • Toegepaste grammatica
  • Werkbladen en oefeningen
  • Audio en video

Schrijf je nu in!

A1.1.2: Personalpronomen (persoonlijke voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Grüße und Abschiede (Groeten en afscheid)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.2.2: Das Alphabet (Het alfabet)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.2.3: Aussprache (uitspraak)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.3.2: Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ (Bepaalde en onbepaalde lidwoorden - nominatief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.3.3: Was sind die vier Fälle? Warum brauchen wir sie? (Wat zijn de vier naamvallen? Waarom hebben we ze nodig?)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.3.4: Nomen und ihre Pluralformen (Zelfstandige naamwoorden en hun meervoudsvormen)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.4.2: Kardinalzahlen: Hundert, Tausend, Million (Kardinale: honderd, duizend, miljoen)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.4.3: Die Zahlen von 20 bis 99 (De getallen van 20 tot 99)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.5.2: Possessivartikel - Nominativ (bezittelijke voornaamwoorden - nominatief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Familie (Familie)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.5.3: Konjugation der regelmäßigen Verben im Indikativ (vervoeging van de regelmatige werkwoorden in de indicatief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Familie (Familie)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.6.2: Position des Verbs im Satz (positie van het werkwoord in de zin)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Sagen Sie Ihr Alter (Je leeftijd zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.7.2: Feminine Berufsbezeichnungen (Vrouwelijke beroepsaanduidingen)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Berufe und Studium (Beroepen en studies)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.7.3: Fragewörter: Wer, Was und Welcher/Welche/Welches (Vraagwoorden: wie, wat en welke)

Type: Vragen
Hoofdstuk: Berufe und Studium (Beroepen en studies)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.8.2: Nomen und Artikel - Akkusativ (Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden - lijdende vorm)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.8.3: Possessivartikel - Akkusativ (Bezittelijk voornaamwoord - lijdend voorwerp)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.9.2: Präpositionen: Zeiten angeben (Voorzetsels: tijdsaanduidingen)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Wochentage und Tagesabschnitte (Dagen van de week en dagdelen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.9.3: Personalpronomen - Akkusativ (Persoonlijke voornaamwoorden - lijdend voorwerp)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Wochentage und Tagesabschnitte (Dagen van de week en dagdelen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.10.2: Tageszeiten als Adverbien (Tijdstippen als bijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Das Wetter (Het weer)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.10.3: Kein vs Nicht (Kein versus niet)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Das Wetter (Het weer)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.11.2: Ordinalzahlen (telwoorden)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Ordnungszahlen (Rangtelwoorden)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.12.2: Zukunft im Präsens (toekomst in de tegenwoordige tijd)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.13.2: Wie sagt man die Uhrzeit? (Hoe zegt men de tijd?)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Uhrzeit und Uhr ablesen (Hoe laat is het? De klok lezen.)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.14.2: Nomen und Artikel - Dativ (Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden - datief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.14.3: Wie gibt man das Datum an? (Hoe geef je de datum aan?)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.14.4: Personalpronomen - Dativ (Persoonlijke voornaamwoorden - datief)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.15.2: Konjunktionen aber, denn, oder, weil, und (Voegwoorden aber, denn, oder, weil, und)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Tägliches Essen (Dagelijks eten)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.15.3: Wiederholung Personalpronomen (Herhaling persoonlijke voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Tägliches Essen (Dagelijks eten)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.16.2: Reflexive Verben (Reflexieve werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.17.2: Trennbare Verben (Scheidingbare werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Kochen und Backen (Koken en bakken)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.18.2: Fragen stellen - Verbposition im Satz (vragen stellen - werkwoordpositie in de zin)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Dinge fragen (Dingen vragen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.19.2: Possessivartikel - Dativ (bezittelijke voornaamwoorden - datief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Preise und Geld (Prijzen en geld)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.19.3: Mengenadverbien (hoeveelheidsbijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Preise und Geld (Prijzen en geld)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.20.2: Verben mit Stammveränderung (Werkwoorden met stamverandering)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Lebensmittel einkaufen (Boodschappen doen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.21.2: Modalverben (modale werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Im Kleidungsgeschäft (In de kledingwinkel)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.22.1: Die häufigsten unregelmäßigen Verben (De meest voorkomende onregelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Körperteile (Lichaamsdelen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.23.2: Adjektive im Nominativ mit bestimmten & unbestimmten Artikeln (Adjectieven in de nominatief met bepaalde en onbepaalde lidwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Körperliche Merkmale (Fysiek en uiterlijk)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.24.2: Vorlieben und Abneigungen: Mir gefällt (nicht)... (Voorkeuren en afkeuren: Ik vind (niet) leuk...)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Farben (Kleuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.24.3: Gefallen oder Mögen? (Vallen of Leuk vinden?)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Farben (Kleuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.2: „Nicht, sehr, zu, ein bisschen“ mit Adjektiven und Verben (Niet, heel, te, een beetje met bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.26.1: Der Komparativ (De vergrotende trap)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Sinne und Wahrnehmung (Zintuigen en waarnemen)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.27.2: Das Demonstrativpronomen (dieser, diese, dieses) (Het aanwijzend voornaamwoord (deze, dit, deze))

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Formen und Gestalten (Vormen en figuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.28.2: Der Komparativ - unregelmäßige Adjektive (De vergelijkende trap - onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Charakter und Persönlichkeit (Karakter en persoonlijkheid)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.29.2: Negation mit "nicht" und "kein" in ganzen Sätzen (Negatie met "niet" en "geen" in volledige zinnen)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Körperliche Zustände und Empfindungen (Fysieke toestanden en sensaties)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.30.2: Modaladverbien (modale bijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Krankheit und Schmerz (Ziekte en pijn)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.31.2: "Es gibt" mit Akkusativ ("Es gibt" met accusatief)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Unser Haus (Ons huis)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.32.2: "Es gibt" vs "sein" ("Es gibt" versus "zijn")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Möbel (Meubilair)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.33.2: Ortspräpositionen mit Akkusativ und Dativ (Plaatsvoorzetsels met accusatief en datief)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Geschirr (Servies)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.34.2: Verschmelzung von Präposition und Artikel im Dativ (Samensmelting van voorzetsel en lidwoord in de datief)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.35.2: Konnektoren: weil, dann, auch, auch nicht (Koppelwoorden: omdat, dan, ook, ook niet)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.36.2: DIe Verlaufsform im Präsens (De onvoltooid tegenwoordige tijd)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen (Kamerplanten en tuinplanten)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.37.2: Konditionalsätze Typ 0: Wenn … dann … (Voorwaardelijke zinnen type 0: Wenn … dann …)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
Niveau: A1
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.38.1: Das Zustandspassiv im Deutschen (De toestandspassief in het Duits)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.38.2: Das Partizip II: Bildung und Verwendung (Het voltooid deelwoord: vorming en gebruik)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.38.3: Das Partizip II: Bildung und Verwendung - Vertiefung (Het voltooid deelwoord: vorming en gebruik - verdieping)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.39.2: Die meist gebrauchten Verben und ihre Partizip II - Form (De meest gebruikte werkwoorden en hun voltooid deelwoord)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Essen bestellen und auswärts essen (Eten bestellen en uit eten gaan)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.39.3: Das Perfekt: Bildung mit „sein“ und „haben“ (De voltooide tijd: vorming met „zijn” en „hebben”)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Essen bestellen und auswärts essen (Eten bestellen en uit eten gaan)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.40.2: Adverbien der Häufigkeit (Bijwoorden van frequentie)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Sport und Bewegung (Sport en beweging)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.41.2: Wichtige Zeitadverbien für den Alltag (Belangrijke tijdsbepalingen voor het dagelijks leven)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.42.2: Richtungspräpositionen mit Akkusativ: Bewegung von A nach B (Richtingsvoorzetsels met accusatief: Beweging van A naar B)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Transportmittel (Transport)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.43.2: Ortsangaben und Wegbeschreibungen: Rechts, Links, Geradeaus... (Plaatsaanduidingen en routebeschrijvingen: rechts, links, rechtdoor...)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Nach dem Weg fragen und ihn geben (Routebeschrijving vragen en geven)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.44.2: Der Imperativ (de imperatief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Freitagabend (Vrijdagavond uit)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.45.2: Das Vorgangspassiv im Deutschen (De handelingpassief in het Duits)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Musik und Kunst (Muziek en kunst)
Niveau: A1
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A2.1.1: Vergleiche mit „wie“ und „als“ (Vergelijkingen met „wie“ en „als“)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Urlaubspläne (Vakantieplannen)
Niveau: A2
Module 1 (A2): Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

A2.3.1: Den Zweck ausdrücken mit „damit" und „um … zu" (Doel uitdrukken met „damit" en „um … zu")

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Buche deine Unterkunft. (Boek uw accommodatie)
Niveau: A2
Module 1 (A2): Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

A2.5.1: Der Unterschied zwischen viel und sehr (Het verschil tussen viel en sehr)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Ein Transportmittel mieten (Transport huren)
Niveau: A2
Module 1 (A2): Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

A2.6.1: Dativ + Akkusativ: Ich gebe es dem Gast (Dativ + Akkusativ: Ich gebe es dem Gast)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Im Hotel (Op hotel)
Niveau: A2
Module 1 (A2): Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

A2.7.1: Steigerung von Adverbien: schnell, schneller am schnellsten (Vergrotende trap van bijwoorden: snel, sneller, am schnellsten)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Als Tourist in der Stadt (Als toerist in de stad)
Niveau: A2
Module 1 (A2): Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

A2.8.1: Relativsätze mit der, die, das (Bijvoeglijke bijzinnen met der, die, das)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Urlaubsdesaster? (Vakantieramp?)
Niveau: A2
Module 1 (A2): Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

A2.9.1: Partizip II mit untrennbaren Verben: „beantragt, entschieden" (Voltooid deelwoord met onscheidbare werkwoorden: „beantragt, entschieden")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Papierkram und Bürokratie (Papierwerk en bureaucratie)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.10.1: Präteritum: regelmäßige Verben (verleden tijd: regelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Haben Sie die Neuigkeiten gehört? (Heb je het nieuws gehoord?)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.11.1: Präteritum: unregelmäßige Verben (Verleden tijd: onregelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Notdienste (Hulpdiensten)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.12.1: Perfekt vs. Präteritum: Gebrauch (Perfekt versus Präteritum: gebruik)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Meine Schulzeit (Mijn tijd op school)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.13.1: Zeitangaben mit dem Perfekt: heute, gestern (Tijdsaanduidingen met de voltooid tegenwoordige tijd: heute, gestern)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Bei der Bank (Bij de bank)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.14.1: Zeitangaben mit Vergangenheitszeiten: „gestern" vs. „plötzlich" (Tijdsaanduidingen bij verleden tijden: „gestern" vs. „plötzlich")

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Hochschulabschluss (Universitaire opleiding)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.15.1: Vergangenheitszeiten im Überblick (Overzicht van verleden tijden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Die Regierung und die Wahlen (De regering en verkiezingen)
Niveau: A2
Module 2 (A2): Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

A2.16.1: Futur I - Regelmäßige Verben (Futur I - regelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Zu einem Konzert gehen (Naar een concert gaan)
Niveau: A2
Module 3 (A2): Wochenendpläne (Weekendplannen)

A2.17.1: Der Superlativ: unregelmäßige Adjektive „am besten", „am häufigsten" (De overtreffende trap: onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden „am besten", „am häufigsten")

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Freunde besuchen (Vrienden bezoeken)
Niveau: A2
Module 3 (A2): Wochenendpläne (Weekendplannen)

A2.18.1: Unpersönlich sprechen mit „man" (Onpersoonlijk spreken met "men")

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Mach einen Ausflug aufs Land! (Bezoek het platteland)
Niveau: A2
Module 3 (A2): Wochenendpläne (Weekendplannen)

A2.19.1: Konjunktionen: und, aber, oder, also, dann (Voegwoorden: und, aber, oder, also, dann)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Auf dem Campingplatz (Op de camping)
Niveau: A2
Module 3 (A2): Wochenendpläne (Weekendplannen)

A2.20.1: Das Verb 'lassen' (Het werkwoord 'lassen')

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Familienausflug in den Zoo (Familie-uitje naar de dierentuin)
Niveau: A2
Module 3 (A2): Wochenendpläne (Weekendplannen)

A2.21.1: Genitiv in festen Wendungen: angesichts der..., aufgrund des..." (Genitief in vaste uitdrukkingen: angesichts der..., aufgrund des...)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Going for a Sunday walk (Going for a Sunday walk)
Niveau: A2
Module 3 (A2): Wochenendpläne (Weekendplannen)

A2.22.1: Temporale Konnektoren: bevor, nachdem, zuerst (Tijdelijke voegwoorden: bevor, nachdem, zuerst)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Körperhygiene (Persoonlijke hygiëne)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.23.1: Zeitangaben mit „von … bis", „seit' und „bis'" (Tijdsaanduidingen met „van … tot", „sinds" en „tot")

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Hobby-Kurse (Hobbylessen)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.24.1: Höfliche Wünsche: „hätte gerne") (Beleefde wensen: „hätte gerne")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Essen zum Mitnehmen (Afhaalmaaltijden)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.25.1: Indirekte Rede mit dass (Indirecte rede met dass)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Gesunde Ernährung und Gewohnheiten (Gezonde voeding en gewoontes)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.26.1: Verben: „sich an etwas halten", „sich für etwas interessieren, ..." (Werkwoorden: „sich an etwas halten", „sich für etwas interessieren, ...")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: (Nachhaltiger) Verkehr ((Duurzaam) vervoer)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.27.1: Reflexive Verben: „sich kämmen, sich freuen" (Reflexieve werkwoorden: „sich kämmen, sich freuen")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Kleidungsstile und Mode (Kledingstijlen en mode)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.28.1: Possesivpronomen: mein, dein, sein, ... (Bezittelijke voornaamwoorden: mein, dein, sein, ...)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Bewegung und Lifestyle (Oefening en levensstijl)
Niveau: A2
Module 4 (A2): Lifestyle (Levensstijl)

A2.29.1: Konditionalsatz Typ 1 (Voorwaardelijke bijzin type 1)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Beim Immobilienmakler (Bij de makelaar)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.30.1: Konjunktiv 2: Unregelmäßige Verben (Aanvoegende wijs 2: Onregelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: In der Bibliothek (In de bibliotheek)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.31.1: Höfliche Fragen mit Konjunktiv II:„Möchtest du mitkommen?" (Beleefde vragen met Konjunktiv II: „Möchtest du mitkommen?")

Type: Vragen
Hoofdstuk: Wunschliste (Bucketlist)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.32.1: Ratschläge geben mit Konjunktiv II (Advies geven met Konjunktiv II)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Familienpläne (Gezinsplannen)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.33.1: Hypothetische Zukunftspläne mit „wenn" und „Konjunktiv II" (Hypothetische toekomstplannen met „wenn" en „Konjunktiv II")

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Mein eigenes Geschäft (Mijn eigen bedrijf)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.33.2: Konditional II für Wünsche & Vorstellungen über die Zukunft (Konditional II voor wensen & voorstellingen over de toekomst)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Mein eigenes Geschäft (Mijn eigen bedrijf)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.34.1: Verben mit „zu" + Infinitiv in Zukunftsplänen (Werkwoorden met „zu" + infinitief in toekomstplannen)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Im Ruhestand (Met pensioen gaan)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.35.1: Konditionalsatz Typ II (voorwaardelijke zin type II)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Dienstleistungen und Geschäfte vor Ort (Lokale diensten en winkels)
Niveau: A2
Module 5 (A2): Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

A2.36.1: Konjunktionen: „weder…noch" / „sowohl…als auch"" (Voegwoorden: „weder…noch" / „sowohl…als auch")

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Von der Post zur E-Mail (Van postkantoor naar e-mail)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.37.1: Wechselpräpositionen mit Akkusativ und Dativ: an, auf, hinter, in (Wisselvoorzetsels met accusatief en datief: an, auf, hinter, in)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Auf Jobsuche (Op zoek naar een baan)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.38.1: Imperativformen: Vertiefung und besondere Fälle:„Sei ruhig!", „gehen wir!" (Vorm van de gebiedende wijs: verdieping en bijzondere gevallen: „Sei ruhig!)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Vorstellungsgespräch (Sollicitatiegesprek)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.39.1: Der Imperativ mit Pronomen:„Erledige es sofort!" (De imperatief met voornaamwoorden: „Erledige es sofort!”)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Teamarbeit (Teamwerk)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.40.1: Der negative Imperativ: „Sprechen Sie bitte nicht!“ (De negatieve imperatief: „Sprechen Sie bitte nicht!“)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.41.1: Unregelmäßiger Imperativ („sei, hab, nimm") (Onregelmatige Imperatief („sei, hab, nimm"))

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Meinungen und Verhandlungen (Meningen en onderhandelingen)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.42.1: Indirekte Rede im Perfekt (Indirecte rede in de voltooid tegenwoordige tijd)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Organisation und Delegation (Organisatie en delegatie)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)

A2.43.1: Passiv in der Vergangenheit (Perfekt/Präteritum) (Passief in de verleden tijd (voltooid tegenwoordige tijd/verleden tijd))

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Remote-Arbeit oder Büro? (Thuiswerken of op kantoor?)
Niveau: A2
Module 6 (A2): Bei der Arbeit (Op het werk)