Decken (dekken) - Prasens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief) Delen Gekopieerd!

Decken - Verbuiging van het werkwoord dekken in het Duits: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Prasens, indikativ).
Prasens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)
Alle vervoegingen en tijden: Decken (dekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Syllabus: Duitse les - Geschirr (Servies)
Vervoeging van dekken in de tegenwoordige tijd
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) decke | ik dek |
(du) deckst | jij dekt |
(er/sie/es) deckt | hij/zij/het dekt |
(wir) decken | wij dekken |
(ihr) deckt | jullie dekken |
(sie) decken | zij dekken |
Voorbeeldzinnen
Duits | Nederlands |
---|---|
Ich decke den Tisch mit der sauberen Tischdecke. | Ik dek de tafel met het schone tafelkleed. |
Du deckst das Besteck neben den Teller. | Jij dekt het bestek naast het bord. |
Er deckt die Gabel neben das Messer. | Hij dekt de vork naast het mes. |
Wir decken die Tassen und Gläser für Gäste. | wij dekken de kopjes en glazen voor gasten |
Ihr deckt den Esstisch mit Servietten ein. | Jullie dekken de eettafel met servetten. |
Sie decken die Schüsseln und Teller für das Essen. | zij dekken de schalen en borden voor het eten |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
decke, decken, deckst, deckt
1.
Sie ... die schüsseln und teller für das essen.
(Ze dekken de kommen en borden voor het eten.)
2.
Du ... das besteck neben den teller.
(Je dekt het bestek naast het bord.)
3.
Er ... die gabel neben das messer.
(Hij dekt de vork naast het mes.)
4.
Wir ... die tassen und gläser für gäste.
(Wij dekken de kopjes en glazen voor gasten.)
5.
Ihr ... den esstisch mit servietten ein.
(Jullie dekken de eettafel met servetten.)
6.
Ich ... den tisch mit der sauberen tisch....
(Ik dek de tafel met het schone tafelkleed.)