Fliegen (vliegen) - Präsens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief) Delen Gekopieerd!

Fliegen - Vervoeging van vliegen in het Duits: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatieve wijs (Präsens, indikativ).
Präsens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)
Alle vervoegingen en tijden: Fliegen (vliegen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Syllabus: Duitse les - Transportmittel (Transport)
Vervoeging van vliegen in de tegenwoordige tijd
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) fliege | ik vlieg |
(du) fliegst | jij vliegt |
(er/sie/es) fliegt | hij/zij/het vliegt |
(wir) fliegen | wij vliegen |
(ihr) fliegt | jullie vliegen |
(sie) fliegen | zij vliegen |
Voorbeeldzinnen
Duits | Nederlands |
---|---|
Ich fliege morgen mit dem Flugzeug. | Ik vlieg morgen met het vliegtuig. |
Du fliegst bald nach Berlin. | Jij vliegt binnenkort naar Berlijn. |
Das Flugzeug fliegt pünktlich ab. | Het vliegtuig vliegt op tijd. |
Wir fliegen nächste Woche in den Urlaub. | Wij vliegen volgende week op vakantie. |
Ihr fliegt oft mit der Bahn. | Jullie vliegen vaak met de trein. |
Sie fliegen mit dem Flugzeug zur Arbeit. | Zij vliegen met het vliegtuig naar het werk. |