Learn when to omit articles in Dutch, including plurals, personal names, geographical names, fixed expressions, months, uncountable nouns, professions, and nationalities. This lesson covers essential grammar points for A2 learners to improve natural language use, highlighting differences with English usage and providing practical example sentences.
Gebruik (Use) | Voorbeelden (Examples) |
---|---|
Meervoud (Plural) | Daar lopen kinderen. (There are children walking.) |
Namen van personen (Names of people) | Zijn naam is Piet Jansen. (His name is Piet Jansen.) |
Namen van landen, eilanden, provincies, steden en dorpen (Names of countries, islands, provinces, cities and villages) | Ik woon in Amsterdam. (I live in Amsterdam.) |
Vaste uitdrukkingen (Fixed expressions) |
op straat (on the street) |
Maanden en dagen (Months and days) | In juli ga ik op vakantie. (In July I am going on holiday.) |
Niet-telbare zelfstandige naamwoorden (Uncountable nouns) | Zij drinkt water. (She drinks water.) |
Beroepen (Professions) | Mijn vader is agent. (My father is an officer.) |
Nationaliteiten zonder lidwoord (Nationalities without article) | John is Engelsman. (John is Englishman.) |
Exercise 1: Wanneer geen artikel gebruiken
Instruction: Fill in the correct word.
de, een, /
Exercise 2: Multiple Choice
Instruction: Choose the correct sentence without an article according to Dutch rules.