Learn the basics of Dutch reflexive verbs (wederkerende werkwoorden) like zich wassen and zich scheren, including their conjugations and reflexive pronouns such as me, je, and zich. This lesson covers essential grammar for A1 learners with practical examples and highlights key differences with English reflexive verbs.
- Reflexive verbs use me, je, zich as pronouns.
Persoon (Person) | Vervoeging (Conjugation) | Wederkerend voornaamwoord (Reflexive pronoun) |
---|---|---|
Ik | was | me |
Jij | wast | je |
Hij/Zij | wast | zich |
Wij | wassen | ons |
Jullie | wassen | je |
Zij | wassen | zich |
Exercise 1: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)
Instruction: Fill in the correct word.
was me, scheert je, vergist zich, wassen zich, haasten je, herinner me, schaamt zich
Exercise 2: Multiple Choice
Instruction: Choose the correct solution
1. Ik ____ me elke ochtend voordat ik naar mijn werk ga.
(I ____ myself every morning before I go to work.)2. Jij ____ je gezicht en handen netjes.
(You ____ your face and hands neatly.)3. Hij ____ zich elke dag vóór het ontbijt.
(He ____ himself every day before breakfast.)4. Wij ____ ons na het sporten grondig.
(We ____ ourselves thoroughly after sports.)5. Jullie ____ je nooit zonder scheerschuim.
(You (plural) ____ yourselves never without shaving foam.)6. Zij ____ zich elke avond voordat ze naar bed gaat.
(She ____ herself every evening before she goes to bed.)