In Deutschland essen Menschen gewöhnlich drei mal am Tag: Frühstück, Mittagessen und Abendessen. Traditionell ist das Mittagessen dabei oft die einzige warme Mahlzeit. Eine deutsche Oma und Youtuberin erklärt, was sie isst an einem normalen Tag:
In Duitsland eten mensen gewoonlijk drie keer per dag: ontbijt, lunch en diner. Traditioneel is de lunch vaak de enige warme maaltijd. Een Duitse oma en YouTuber legt uit wat ze eet op een normale dag:

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
der Kaffee de koffie
das Wasser het water
ein Butterbrot een boterham
die Tomaten de tomaten
Salz und Pfeffer zout en peper
das Mittagessen de lunch
das Obst het fruit
das Abendessen het avondeten
die Kartoffeln de aardappelen
die Nudeln de pasta
der Reis de rijst

Oefening 2: Tekst

Instructie: 1. Lees de tekst in tweetallen. 2. Leer de zinnen uit het hoofd door de vertaling af te dekken.

Das ist der Text des Videos in etwas einfacheren Worten:

Dit is de tekst van de video in iets eenvoudigere woorden:
Morgens, um etwa sechs Uhr, trinke ich eine Tasse Kaffee und ein Glas Wasser. ('s Ochtends, rond zes uur, drink ik een kop koffie en een glas water.)
Um zehn Uhr frühstücke ich: ein Butterbrot, Tomaten, verschiedene Kräuter sowie Salz und Pfeffer. (Om tien uur ontbijt ik: een boterham, tomaten, verschillende kruiden evenals zout en peper.)
Zum Mittagessen esse ich Obst, eine Tomate oder eine Gurke. (Lunchen eet ik fruit, een tomaat of een komkommer.)
Um fünfzehn Uhr trinke ich eine Tasse Kaffee und esse eine Brezel oder ein Croissant. (Om vijftien uur drink ik een kop koffie en eet een pretzel of een croissant.)
Croissants schmecken mir sehr gut. (Croissants smaken mij erg goed.)
Um 19 Uhr gibt es Abendessen. (Om 19 uur is het avondeten.)
Da koche ich mir etwas: (Dan kook ik iets voor mezelf:)
Kartoffeln, Nudeln oder Reis. (Aardappelen, pasta of rijst.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Was trinkt die Person morgens um etwa sechs Uhr?

(Wat drinkt de persoon 's ochtends rond zes uur?)

2. Was isst die Person um zehn Uhr zum Frühstück?

(Wat eet de persoon om tien uur als ontbijt?)

3. Was gibt es zum Mittagessen?

(Wat is er voor de lunch?)

4. Was isst die Person um fünfzehn Uhr?

(Wat eet de persoon om vijftien uur?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Was isst und trinkst du normalerweise morgens zum Frühstück?
  2. Wat eet en drink je meestal 's ochtends bij het ontbijt?
  3. Welches Obst oder Gemüse isst du gern zum Mittagessen?
  4. Welke fruit of groente eet je graag bij de lunch?
  5. Was trinkst du am Nachmittag am liebsten?
  6. Wat drink je het liefst in de middag?
  7. Was kochst du oft zum Abendessen?
  8. Wat kook je vaak voor het avondeten?