Haben (hebben) - Präsens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 Haben (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Haben - Werkwoordsvervoeging van hebben in het Duits: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aanvoegende wijs (Präsens, indikativ).

Präsens, indikativ (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: Haben (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Syllabus: Duitse les - Familie (Familie)

Vervoeging van hebben in de tegenwoordige tijd

Duits Nederlands
(ich) habe ik heb
(du) hast jij hebt
(er/sie/es) hat hij/zij/het heeft
(wir) haben wij hebben
(ihr) habt jullie hebben
(sie) haben zij hebben

Voorbeeldzinnen

Duits Nederlands
Ich habe zwei Brüder und eine Schwester. Ik heb twee broers en een zus.
Du hast eine große Familie, oder? jij hebt een grote familie, toch
Er hat viele Enkelkinder von der Oma. Hij heeft veel kleinkinderen van oma.
Wir haben vier Kinder und zwei Elternteile. Wij hebben vier kinderen en twee ouders.
Ihr habt einen Sohn und eine Tochter. Jullie hebben een zoon en een dochter.
Sie haben keinen Bruder, aber eine Schwester. Zij hebben geen broer, maar een zus.