Leer hoe je grote getallen in het Italiaans vormt en uitspreekt, van honderd tot miljoenen. Deze les behandelt de structuur van honderden, duizenden en miljoenen, belangrijke schrijfregels zoals het aan elkaar schrijven van getallen en het gebruik van punten ter scheiding van duizendtallen. Ook worden verschillen met het Nederlands besproken om het leren makkelijker te maken.
- Voor honderden en duizenden worden de getallen aan elkaar geschreven, zonder spaties: centouno (101).
- Een punt (.) wordt gebruikt om de duizendtallen te scheiden. Voorbeeld: 2.000.
Numero (Nummer) | Esempio (Voorbeeld) |
---|---|
100: Cento (Honderd) | 102: Centodue (honderdtwee) |
200: Duecento (Tweehonderd) | 245: Duecentoquarantacinque (tweehonderdvijfenveertig) |
300: Trecento (Driehonderd) | 379: Trecentosettantanove (driehonderdnegenenzeventig) |
400: Quattrocento (Vierhonderd) | 456: Quattrocentocinquantasei (vierhonderdzesenvijftig) |
1.000: Mille (Duizend) | 1.098: Millenovantotto (duizendachtennegentig) |
2.000: Duemila (Duemila) | 2.115: Duemilacentoquindici (Tweeduizendvijftien) |
1.000.000: Un milione (Een miljoen) | 1.500.000: Un milione cinquecentomila (Een miljoen vijfhonderdduizend) |
Uitzonderingen!
- Mille wil het lidwoord niet: je zegt 'mille persone'.
- Milione is een zelfstandig naamwoord, het verlangt 'di': 'un milione di euro'.
Oefening 1: Numeri grandi: centinaia, migliaia, milioni
Instructie: Vul het juiste woord in.
tre milioni cinquataduemila, centocinquantasette, cinquecentocinquantadue, settecentocinquantaquattro, novemilaquattrocentouno, millenovecentonovantanove, trecentounidici, diecimilacentoventitre
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ho comprato ____ mele al mercato stamattina.
(Ik heb ____ appels op de markt gekocht vanmorgen.)2. Abbiamo bisogno di ____ sedie per la riunione.
(We hebben ____ stoelen nodig voor de vergadering.)3. Ci sono ____ libri nella biblioteca.
(Er zijn ____ boeken in de bibliotheek.)4. Ho visto ____ persone alla festa ieri sera.
(Ik heb ____ mensen op het feest gisteravond gezien.)5. Ci sono ____ studenti nella classe.
(Er zijn ____ studenten in de klas.)6. È arrivato a casa alle ____.
(Hij is om ____ thuisgekomen.)