Diese Lektion behandelt die bezittelijke voornaamwoorden wie mijn (mein), jouw (dein), zijn (sein) und ihre Verwendung bei Besitzangaben, etwa in Beispielen wie "mijn huis" oder "jouw broer". Besonderheiten wie das passende Pronomen "ons" vs. "onze" für unterschiedliche Substantive sowie die formelle Form "uw" werden ebenfalls erklärt.
- Ons wird bei het-Wörtern verwendet, onze bei de-Wörtern.
- Uw ist die formelle Form von jouw.
| Subject (Subjekt) | Bezittelijk voornaamwoord (Possessivpronomen) |
|---|---|
| Ik (Ich) | Mijn (Mein ) |
| Jij/je (Dein / dein) | Jouw / je (Dein / dein) |
| U (Sie) | Uw (Ihr) |
| Hij (Sein) | Zijn (Sein) |
| Zij/ze (Ihr) | Haar (Ihr) |
| Wij/we (Unsere / uns) | Onze / ons (Unser / unsere) |
| Jullie (Euer) | Jullie (Euer) |
| Zij/ze (Ihr) | Hun (Ihr) |
Übung 1: Die Possessivpronomen (mein, dein, sein,...)
Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.
onze, jullie, Mijn, zijn, mijn, jouw, haar
1.
Waar is ... tas gebleven?
(Waar is jouw tas gebleven?)
2.
Wij gaan met ... auto naar Spanje.
(Wij gaan met onze auto naar Spanje.)
3.
Ik ga naar ... opa vandaag.
(Ik ga naar mijn opa vandaag.)
4.
Jullie ontmoeten ... familie in België.
(Jullie ontmoeten jullie familie in België.)
5.
Hij heeft ... telefoon verloren.
(Hij heeft zijn telefoon verloren.)
6.
... broer woont in Nederland.
(Mijn broer woont in Nederland.)
7.
Ze steekt ... boek in de tas.
(Ze steekt haar boek in de tas.)
Übung 2: Dialogvervollständigung
Anleitung: Vervollständigen Sie den Dialog mit der richtigen Lösung
1. Dit is ___ moeder en haar naam is Anne.
( Das ist ___ Mutter und ihr Name ist Anne.)2. ___ broer werkt in Amsterdam.
( ___ Bruder arbeitet in Amsterdam.)3. Wij houden van ___ familie.
( Wir lieben ___ Familie.)4. Hij zoekt ___ sleutels.
( Er sucht ___ Schlüssel.)5. Heb jij ___ kinderen gezien?
( Hast du ___ Kinder gesehen?)6. ___ huis is groot en gezellig.
( ___ Haus ist groß und gemütlich.)
