A1.32: Furniture

Meubilair

In deze les leer je meubels benoemen zoals de bank en de kast, en praktische werkwoorden zoals openen en sluiten gebruiken in zinnen over ruimtes in huis. Oefen ook de uitspraak van "sch", "ch" en "g" en leer preposities voor plaatsing.

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

A1.32.1 Dialoog

Texel, tiny house, dag 1.

Texel, tiny house, day 1.


Vocabulary (14)

 Openen (to open) - Verb conjugation and exercises

Openen

Show

To open Show

 Sluiten (to close) - Verb conjugation and exercises

Sluiten

Show

To close Show

 Het bad: the bath (Dutch)

Het bad

Show

The bath Show

 De deur: The door (Dutch)

De deur

Show

The door Show

 De douche: the shower (Dutch)

De douche

Show

The shower Show

 De stoel: The chair (Dutch)

De stoel

Show

The chair Show

 De tafel: the table (Dutch)

De tafel

Show

The table Show

 Het toilet: the toilet (Dutch)

Het toilet

Show

The toilet Show

 De lamp: The lamp (Dutch)

De lamp

Show

The lamp Show

 Het raam: The window (Dutch)

Het raam

Show

The window Show

 De bank: The sofa (Dutch)

De bank

Show

The sofa Show

 Het bed: The bed (Dutch)

Het bed

Show

The bed Show

 Het bureau: The desk (Dutch)

Het bureau

Show

The desk Show

 De kast: the cupboard (Dutch)

De kast

Show

The cupboard Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers
1.
staat naast | in de | de kast | woonkamer. | De bank
De bank staat naast de kast in de woonkamer.
(The couch is next to the cabinet in the living room.)
2.
aan. | de deur | Ik open | de lamp | en zet
Ik open de deur en zet de lamp aan.
(I open the door and turn on the lamp.)
3.
raam. | bed | onder | staat | Het | het
Het bed staat onder het raam.
(The bed is under the window.)
4.
keuken. | de tafel | De stoel | staat bij | in de
De stoel staat bij de tafel in de keuken.
(The chair is by the table in the kitchen.)
5.
alsjeblieft | douche | de | na | gebruik. | Sluit
Sluit alsjeblieft de douche na gebruik.
(Please close the shower after use.)
6.
bed in | de slaapkamer. | van het | Het bureau | staat rechts
Het bureau staat rechts van het bed in de slaapkamer.
(The desk is to the right of the bed in the bedroom.)

Exercise 2: Match a word

Instruction: Match the translations

De bank staat naast het grote raam in de woonkamer. (The couch is next to the large window in the living room.)
Ik sluit altijd de deur als ik ga slapen. (I always close the door when I go to sleep.)
De lamp hangt boven de tafel in de keuken. (The lamp hangs above the table in the kitchen.)
Het bureau staat tegen de muur naast het bed. (The desk is against the wall next to the bed.)

Exercise 3: Cluster the words

Instruction: Divide the words below into two groups: furniture for the living room and items for the bathroom.

Meubilair voor de woonkamer

Spullen voor de badkamer

Exercise 4: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

De bank


The sofa

2

De deur


The door

3

De lamp


The lamp

4

Sluiten


To close

5

Het bureau


The desk

Oefening 5: Conversation exercise

Instructie:

  1. What furniture is in each of the rooms? (What furniture is in each of the rooms?)
  2. Describe one room of your apartment/house. (Describe one room of your apartment/house. )

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

Het toilet is vlakbij de gootsteen.

The toilet is near the sink.

Het bed staat in de woonkamer.

The bed is in the livingroom.

Het schilderij staat naast het raam.

The painting is next to the window.

Er ligt een tapijt onder de bank.

There is a carpet under the sofa.

De spiegel hangt aan de muur.

The mirror is hanging on the wall.

De kledingkast staat tussen het bed en het bureau.

The wardrobe is between the bed and the desk.

De deur is achter de stoel.

The door is behind the chair.

De bank staat voor het raam.

The sofa is in front of the window.

De lamp staat op de tafel in de woonkamer.

The lamp is on the table in the living room.

...

Exercise 6: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 7: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Ik ____ altijd de deur voordat ik naar binnen ga.

(I ____ always open the door before I go inside.)

2. Hij ____ het raam als het buiten koud is.

(He ____ the window when it is cold outside.)

3. Wij ____ het bureau om er documenten op te leggen.

(We ____ the desk to put documents on it.)

4. Jij ____ de kast nadat je de boeken hebt gepakt.

(You ____ the cabinet after you have taken the books.)

Exercise 8: Furniture in the house

Instruction:

Ik (Openen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) de deur van mijn kantoor. Op het bureau (Staan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een lamp en een computer. Naast het bureau (Staan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een kast met boeken. Ik (Sluiten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) het raam, want het is koud buiten. Mijn collega (Openen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) de deur en zegt: 'De vergadering begint over vijf minuten.'


I open the door of my office. On the desk are a lamp and a computer. Next to the desk is a cabinet with books. I close the window, because it is cold outside. My colleague opens the door and says: 'The meeting starts in five minutes.'

Verb Tables

Openen - Openen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik open
  • jij/u opent
  • hij/zij/het opent
  • wij openen
  • jullie openen
  • zij openen

Staan - Staan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sta
  • jij/u staat
  • hij/zij/het staat
  • wij staan
  • jullie staan
  • zij staan

Sluiten - Sluiten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sluit
  • jij/u sluit
  • hij/zij/het sluit
  • wij sluiten
  • jullie sluiten
  • zij sluiten

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.32.2 Grammatica

Uitspraak van \"sch\", \"ch\", \"g\"

Pronunciation of "sch", "ch", "g"


Verb conjugation tables for this lesson

Sluiten to close

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) sluit I close
(jij) sluit you close
(hij/zij/het) sluit he/she/it closes
(wij) sluiten we close
(jullie) sluiten you close
(zij) sluiten they close

Exercises and examples phrases

Openen to open

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) open I open
(jij) opent you open
(hij/zij/het) opent he/she/it opens
(wij) openen we open
(jullie) openen you open
(zij) openen they open

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Introduction to Furniture Vocabulary in Dutch

This lesson focuses on essential vocabulary related to furniture and everyday household items in Dutch, suitable for beginners at level A1. You will learn common nouns for furniture in various rooms, including the living room, bedroom, and bathroom. The lesson also introduces practical prepositions for describing the location of these objects in a natural context.

Key Vocabulary: Furniture and Household Items

Here are some important Dutch words for furniture you will encounter:

  • de bank – the sofa
  • de kast – the cupboard or wardrobe
  • de stoel – the chair
  • de tafel – the table
  • de lamp – the lamp
  • de douche – the shower
  • het bad – the bathtub
  • het toilet – the toilet

Describing Locations with Prepositions

Knowing where furniture is located is very useful. The lesson covers how to use Dutch prepositions to describe the position of furniture, such as:

  • naast (next to)
  • onder (under)
  • bij (by)
  • tegen (against)
  • boven (above)
  • rechts van (to the right of)
  • links van (to the left of)

Example sentences you will study include: De bank staat naast het grote raam in de woonkamer. (The sofa is next to the large window in the living room.)

Practicing Verbs Related to Furniture Interaction

The lesson practices common verbs in the present tense that relate to interactions with furniture and rooms. Important verbs include:

  • openen (to open)
  • sluiten (to close)
  • staan (to stand or be placed – often used for furniture)

Verb exercises reinforce the conjugations and use of these verbs in sentences such as Ik open altijd de deur voordat ik naar binnen ga.

Dialogue Practice and Real-Life Application

You will also practice dialogues describing rooms and furniture placement, helping you become comfortable with conversational Dutch. Topics include the living room, bedroom, and dining room arrangements.

Important Pronunciation Focus

The lesson includes pronunciation exercises for sounds common in Dutch such as "sch", "ch", and "g", which are crucial for accurate understanding and speaking.

Differences and Useful Phrases Compared to English

Unlike English, Dutch nouns are gendered and often preceded by articles like de or het, so it is important to learn these along with vocabulary. Prepositions must be matched with the appropriate context; for example, bij means "by" or "near" rather than "at" in many contexts. Also, furniture placement descriptions in Dutch often use the verb staan (to stand) rather than "to be" as in English.

Useful phrases you will learn include:

  • De stoel staat bij het raam. – The chair is by the window.
  • Ik sluit altijd de deur. – I always close the door.
  • Het bureau staat tegen de muur. – The desk is against the wall.

This lesson prepares you to describe your home in Dutch confidently, introduce furniture vocabulary, and use basic grammar structures properly.

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏