A1.33: Tableware

Serviesgoed

Learn key Dutch vocabulary for setting the table correctly, including words like 'het bord' (the plate), 'de vork' (the fork), and prepositions such as 'naast' (next to) and 'tussen' (between) to describe placement precisely.

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

A1.33.1 Kort verhaal

Hoe dek je een tafel volgens de regels?

How do you set a table according to the rules?


Vocabulary (11)

 De pot: The pot (Dutch)

De pot

Show

The pot Show

 De pan: The frying pan (Dutch)

De pan

Show

The frying pan Show

 Het bestek: The cutlery (Dutch)

Het bestek

Show

The cutlery Show

 Het bord: the plate (Dutch)

Het bord

Show

The plate Show

 Het glas: The glass (Dutch)

Het glas

Show

The glass Show

 De tas: The bag (Dutch)

De tas

Show

The bag Show

 De kom: The bowl (Dutch)

De kom

Show

The bowl Show

 De lepel: The spoon (Dutch)

De lepel

Show

The spoon Show

 Afwassen (to wash up) - Verb conjugation and exercises

Afwassen

Show

To wash up Show

 Het mes: The knife (Dutch)

Het mes

Show

The knife Show

 De vork: The fork (Dutch)

De vork

Show

The fork Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers
1.
bord naast | het glas | tafel. | Zet het | op de
Zet het bord naast het glas op de tafel.
(Put the plate next to the glass on the table.)
2.
lepel. | het mes | ligt tussen | en de | De vork
De vork ligt tussen het mes en de lepel.
(The fork is between the knife and the spoon.)
3.
kast zetten? | de kom | Kun je | in de
Kun je de kom in de kast zetten?
(Can you put the bowl in the cupboard?)
4.
gasten. | bestek klaar | voor de | Leg het
Leg het bestek klaar voor de gasten.
(Set the cutlery ready for the guests.)
5.
op het | fornuis. | De pan | het vuur | staat boven
De pan staat boven het vuur op het fornuis.
(The pan is above the fire on the stove.)
6.
we alles | samen af. | Na het | eten wassen
Na het eten wassen we alles samen af.
(After eating we wash everything together.)

Exercise 2: Match a word

Instruction: Match the translations

Het glas staat op de tafel bij het raam. (The glass is on the table by the window.)
Leg het bestek naast het bord voor de gast. (Place the cutlery next to the plate for the guest.)
De lepel ligt tussen het bord en de kom. (The spoon lies between the plate and the bowl.)
We wassen de pan af na het koken in de keuken. (We wash the pan after cooking in the kitchen.)

Exercise 3: Cluster the words

Instruction: Divide the words into two groups: one for tableware you use to eat and one for kitchen utensils you use to cook.

Servies om te eten

Keukengerei om te koken

Exercise 4: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Het mes


The knife

2

De kom


The bowl

3

Het glas


The glass

4

De tas


The bag

5

Het bord


The plate

Oefening 5: Conversation exercise

Instructie:

  1. Ask to pass any item you need. (Ask to pass any item you need.)
  2. Name all tableware and the usage. (Name all tableware and the usage.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

De schaal met suiker staat op de tafel.

The bowl with sugar is on the table.

De lepel is in de kom.

The spoon is in the bowl.

Kun je het tafelkleed op de tafel leggen?

Can you put the tablecloth on the table?

Het glas is gevuld met sinaasappelsap.

The glass is filled with orange juice.

Het bord is gevuld met croissants.

The plate is filled with croissants.

Kun je me een glas water aangeven?

Can you pass me a glass of water?

Wil je een kopje koffie of een kopje thee?

Do you want a cup of coffee or a cup of tea?

De vork, het mes en de lepel liggen naast het bord.

The fork, knife, and spoon are next to the plate.

...

Exercise 6: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 7: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Ik ___ het brood voordat ik het op tafel leg.

(I ___ the bread before I put it on the table.)

2. Jij ___ de kaas terwijl ik het bestek neerzet.

(You ___ the cheese while I set the cutlery down.)

3. Hij ___ de tomaten voor de salade.

(He ___ the tomatoes for the salad.)

4. Wij ___ samen de groenten in de keuken.

(We ___ the vegetables together in the kitchen.)

Exercise 8: Setting the table for guests

Instruction:

Vandaag (Snijden - OTT) ik de groenten voor het diner. Mijn vrouw (Zetten - OTT) de borden op tafel, en ik (Legen - OTT) het bestek erbij. De glazen (Staan - OTT) tussen de kommen en de tassen. Onze dochter (Helpen - OTT) mij met het afwassen van een grote pan. Daarna (Zetten - OTT) we het servies netjes op het aanrecht.


Today I cut (Snijden - Present tense) the vegetables for dinner. My wife puts (Zetten - Present tense) the plates on the table, and I lay (Legen - Present tense) the cutlery next to them. The glasses stand (Staan - Present tense) between the bowls and the cups. Our daughter helps (Helpen - Present tense) me with washing a large pan. After that, we put (Zetten - Present tense) the dishes neatly on the counter.

Verb Tables

Snijden - Cut

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik snijd
  • jij snijdt
  • hij/zij snijdt
  • wij snijden
  • jullie snijden
  • zij snijden

Zetten - Put

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik zet
  • jij zet
  • hij/zij zet
  • wij zetten
  • jullie zetten
  • zij zetten

Legen - Lay

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik leg
  • jij legt
  • hij/zij legt
  • wij leggen
  • jullie leggen
  • zij leggen

Staan - Stand

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik sta
  • jij staat
  • hij/zij staat
  • wij staan
  • jullie staan
  • zij staan

Helpen - Help

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik help
  • jij helpt
  • hij/zij helpt
  • wij helpen
  • jullie helpen
  • zij helpen

Exercise 9: Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Prepositions of place (aan, in, onder,...)

Show translation Show answers

tussen, op, bij, aan, in, voor, boven

1.
De vork ligt ... de lepel en het mes.
(The fork is between the spoon and the knife.)
2.
De stoel staat... de tafel.
(The chair is next to the table.)
3.
Het bestek ligt ... de tafel.
(The specification is on the table.)
4.
De pan staat ... het fornuis.
(The pan is on the stove.)
5.
De eettafel staat ... het raam.
(The dining table is in front of the window.)
6.
De lamp hangt ... de tafel.
(The lamp hangs above the table.)
7.
Het mes ligt ... de la met bestek
(The knife is in the drawer with the cutlery)
8.
De tas hangt ... de stoel.
(The bag is hanging on the chair.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.33.2 Grammatica

Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...)

Prepositions of place (aan, in, onder,...)


Verb conjugation tables for this lesson

Snijden cutting

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) snijd I am cutting
(jij) snijdt/snij you cut/cut
(hij/zij/het) snijdt he/she/it is cutting
(wij) snijden we are cutting
(jullie) snijden You are cutting
(zij) snijden they cut

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Lesson Overview: Tableware and Setting the Table

This lesson focuses on practical vocabulary and expressions related to tableware and how to set a table following proper rules in Dutch. It targets A1 (beginner) learners, emphasizing everyday nouns and prepositions to describe the placement of items on the table, as well as basic present tense verbs used in the context of preparing for a meal.

Key Vocabulary: Tableware and Kitchen Utensils

  • de kom (bowl)
  • de vork (fork)
  • het bord (plate)
  • het glas (glass)
  • het mes (knife)
  • de pan (pan)
  • de pot (pot)
  • de lepel (spoon)

Prepositions of Place

Understanding where items are positioned is helped by prepositions such as aan (at), in (in), onder (under), naast (next to), tussen (between), and op (on). For example:

  • "Zet het bord naast het glas op de tafel." (Put the plate next to the glass on the table.)
  • "De vork ligt tussen het mes en de lepel." (The fork lies between the knife and the spoon.)

Basic Verbs in Present Tense (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd - OTT)

The lesson includes essential verbs frequently used in meal preparation and table setting, presented with their conjugations:

  • Snijden (to cut): ik snijd, jij snijdt, hij/zij snijdt, wij snijden, jullie snijden, zij snijden
  • Zetten (to put/place): ik zet, jij zet, hij/zij zet, wij zetten, jullie zetten, zij zetten
  • Legen (to lay/set): ik leg, jij legt, hij/zij legt, wij leggen, jullie leggen, zij leggen
  • Staan (to stand): ik sta, jij staat, hij/zij staat, wij staan, jullie staan, zij staan
  • Helpen (to help): ik help, jij helpt, hij/zij helpt, wij helpen, jullie helpen, zij helpen

Sample Sentences Highlighting Practical Usage

  • "Leg het bestek klaar voor de gasten." (Lay the cutlery ready for the guests.)
  • "Na het eten wassen we alles samen af." (After eating, we wash everything together.)
  • "De pan staat boven het vuur op het fornuis." (The pan stands above the fire on the stove.)

Dialogues and Interaction Practice

Students can practice speaking with partners by describing where to place tableware, discussing what is needed for dinner, and simulating short conversations surrounding the table setting to improve fluency and confidence.

Comparing Dutch with English in Tableware Context

While Dutch and English have many similar words related to tableware, some differences in structure and wording appear. For example, Dutch typically uses the definite article "het" or "de" (the) before nouns, unlike English where articles can be omitted in general statements. Prepositions often differ; for instance, Dutch says "naast het bord" (next to the plate), which follows similar English usage but may vary with other expressions.

Useful expressions include:

  • Leg het bord op de tafel. — Lay the plate on the table.
  • De vork ligt tussen het mes en de lepel. — The fork lies between the knife and spoon.
  • Kun je de kom in de kast zetten? — Can you put the bowl in the cupboard?

Verb placement in Dutch sentences often follows subject-verb-object order, similar to English, but attention to verb endings is necessary as seen in the conjugation tables. Learning these practical expressions will help you communicate effectively when talking about everyday routines like setting a table or cooking.

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏