A1.35: Housing and accommodation

Huisvesting en accommodaties

Learn essential Dutch vocabulary and phrases related to housing and accommodation. This beginner A1 lesson covers different types of homes, people involved in renting and buying, key sentence connectors like dus, omdat, want, and ook, and practical dialogues for real-life conversations. Practice verb conjugations and understand important grammar differences between English and Dutch to communicate effectively about housing.

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

A1.35.1 Leesvoer

Woning te huur in Almere

House for rent in Almere


Vocabulary (13)

 Reserveren (to reserve) - Verb conjugation and exercises

Reserveren

Show

To reserve Show

 De kamer: The room (Dutch)

De kamer

Show

The room Show

 Huren (to rent) - Verb conjugation and exercises

Huren

Show

To rent Show

 Het huis: The house (Dutch)

Het huis

Show

The house Show

 Het appartement: The flat (Dutch)

Het appartement

Show

The flat Show

 Het hotel: The hotel (Dutch)

Het hotel

Show

The hotel Show

 De villa: The villa (Dutch)

De villa

Show

The villa Show

 De loft: the loft (Dutch)

De loft

Show

The loft Show

 De eigenaar: The owner (Dutch)

De eigenaar

Show

The owner Show

 De hypotheek: The mortgage (Dutch)

De hypotheek

Show

The mortgage Show

 De huisbaas: the landlord (Dutch)

De huisbaas

Show

The landlord Show

 Leven (live) - Verb conjugation and exercises

Leven

Show

Live Show

 Het rijhuis: the terraced house (Dutch)

Het rijhuis

Show

The terraced house Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers
1.
werk. | Ik wil | een appartement | huren, want | het is | dichtbij mijn
Ik wil een appartement huren, want het is dichtbij mijn werk.
(I want to rent an apartment because it is close to my work.)
2.
de huur | ik betaal | De eigenaar | elke maand. | niet, dus | woont hier
De eigenaar woont hier niet, dus ik betaal de huur elke maand.
(The owner does not live here, so I pay the rent every month.)
3.
kamers, omdat ik | voor mijn gezin. | Ik zoek een | ruimte nodig heb | huis met drie
Ik zoek een huis met drie kamers, omdat ik ruimte nodig heb voor mijn gezin.
(I am looking for a house with three rooms because I need space for my family.)
4.
goedkoop voor | Het rijhuis | is mooi | deze buurt. | en ook
Het rijhuis is mooi en ook goedkoop voor deze buurt.
(The townhouse is nice and also cheap for this neighborhood.)
5.
een maand? | reserveren voor | mij helpen | Kunt u | loft te | om een
Kunt u mij helpen om een loft te reserveren voor een maand?
(Can you help me reserve a loft for a month?)
6.
hij wil weten | of het goed | mij vaak, want | De huisbaas belt | huis. | gaat met het
De huisbaas belt mij vaak, want hij wil weten of het goed gaat met het huis.
(The landlord calls me often because he wants to know if everything is fine with the house.)

Exercise 2: Match a word

Instruction: Match the translations

Ik wil een kamer huren in het centrum van de stad. (I want to rent a room in the city center.)
De eigenaar belt mij op want ik moet de huur betalen. (The owner calls me because I have to pay the rent.)
Ik reserveer een appartement omdat ik van rust houd. (I book an apartment because I like peace and quiet.)
Het huis heeft een tuin en ook een garage. (The house has a garden and also a garage.)

Exercise 3: Cluster the words

Instruction: Divide the following words into two categories: different types of dwellings and people involved with renting or buying.

Soorten woningen

Personen bij huren en kopen

Exercise 4: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

De loft


The loft

2

De hypotheek


The mortgage

3

Het rijhuis


The terraced house

4

Reserveren


To reserve

5

De huisbaas


The landlord

Oefening 5: Conversation exercise

Instructie:

  1. Talk to the real estate agent. What kind of accomodation do you want to rent? (Talk to the real estate agent. What kind of accomodation do you want to rent? )
  2. Name and describe the types of accomodations in the pictures. Think about the prices. (Name and describe the types of accomodations in the pictures. Think about the prices. )

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

Kan ik de villa voor het weekend huren? Het is heel groot met een mooi zwembad.

Can I rent the villa for the weekend? It is very big with a nice pool.

Ik wil een kamer in dit hotel huren voor twee maanden.

I want to rent a room in this hotel for two months.

Ik vind de huur te duur.

I think the rent is too expensive.

Ik geef de voorkeur aan het huren van een gedeelde kamer omdat het goedkoper is.

I prefer to rent a shared room because it is cheaper.

Ik woon graag met meer mensen. Dus ik wil een appartement delen, maar ik wil een eigen kamer.

I like to live with more people. So I want to share an appartment but I want a single room.

Ik ben op zoek naar een huis om samen met mijn partner te huren.

I am looking for a house to rent together with my partner.

...

Exercise 6: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 7: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Ik ______ een appartement in het centrum van de stad.

(I ______ an apartment in the city center.)

2. Mijn vrienden ______ ook in een appartementencomplex vlakbij.

(My friends ______ also live in an apartment complex nearby.)

3. Dus ik ______ een grote kamer, omdat ik meer ruimte nodig heb.

(So I ______ a large room because I need more space.)

4. Omdat ik een huisbaas heb, ______ ik rustig en zonder problemen.

(Because I have a landlord, I ______ calmly and without problems.)

Exercise 8: Renting a New House

Instruction:

Ik (Huren - OTT) een appartement in Amsterdam. Het is een mooie plek, omdat het dicht bij mijn werk (Liggen - OTT) . Mijn vriendin en ik (Leven - OTT) samen in dit huis. De eigenaar is vriendelijk, dus ik (Bellen - OTT) hem als ik vragen (Hebben - OTT) . We hebben geen huisdier, want we vinden het hier rustig.


I rent an apartment in Amsterdam. It is a nice place because it is close to my work. My girlfriend and I live together in this house. The owner is friendly, so I call him if I have questions. We have no pet because we find it quiet here.

Verb Tables

Huren - To Rent

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik huur
  • jij/u huurt
  • hij/zij/het huurt
  • wij huren
  • jullie huren
  • zij huren

Liggen - To Lie (to be located)

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik lig
  • jij/u ligt
  • hij/zij/het ligt
  • wij liggen
  • jullie liggen
  • zij liggen

Leven - To Live

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik leef
  • jij/u leeft
  • hij/zij/het leeft
  • wij leven
  • jullie leven
  • zij leven

Bellen - To Call

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik bel
  • jij/u belt
  • hij/zij/het belt
  • wij bellen
  • jullie bellen
  • zij bellen

Hebben - To Have

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik heb
  • jij/u hebt
  • hij/zij/het heeft
  • wij hebben
  • jullie hebben
  • zij hebben

Exercise 9: Zinnen verbinden met dus, omdat, want, ook

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Connecting sentences with dus, omdat, want, ook

Show translation Show answers

omdat, ook, dus, want

1.
De huisbaas is vriendelijk en ... behulpzaam.
(The landlord is friendly and also helpful.)
2.
De kamer is ruim en ... licht.
(The room is spacious and also bright.)
3.
Hij huurt een appartement, ... hij wil zelfstandig wonen.
(He rents an apartment because he wants to live independently.)
4.
Het hotel is vol, ... we moeten iets anders zoeken.
(The hotel is full, so we have to look for something else.)
5.
Ze leven samen, ... ze van elkaar houden.
(They live together because they love each other.)
6.
Wij kopen een huis, ... we hebben een hypotheek nodig.
(We are buying a house, so we need a mortgage.)
7.
Hij woont in een villa, ... hij heeft een groot gezin.
(He lives in a villa because he has a large family.)
8.
Zij reserveren een kamer, ... ze op vakantie gaan.
(They are booking a room because they are going on holiday.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.35.2 Grammatica

Zinnen verbinden met dus, omdat, want, ook

Connecting sentences with dus, omdat, want, ook


Verb conjugation tables for this lesson

Huren to rent

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) huur I rent
(jij) huurt/huur You rent
(hij/zij/het) huurt he rents/she rents/it rents
(wij) huren we rent
(jullie) huren you rent
(zij) huren they rent

Exercises and examples phrases

Leven live

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) leef I live
(jij) leeft/leven you live
(hij/zij/het) leeft he/she/it lives
(wij) leven we live
(jullie) leven you live
(zij) leven they live

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Welcome to the Housing and Accommodation Lesson

This lesson is designed for beginner Dutch learners at the A1 level who want to build practical skills related to finding and discussing housing options. You will learn common types of homes such as de kamer (the room), de loft (the loft), de villa (the villa), het appartement (the apartment), and het rijhuis (the terraced house). Understanding these terms is essential when searching for a place to rent or buy.

Key Grammar Points: Sentence Connectors

The lesson highlights important Dutch conjunctions used to connect sentences and express reasons or additions. These include dus (so), omdat (because), want (because/for), and ook (also). For example: Ik wil een appartement huren, want het is dichtbij mijn werk. (I want to rent an apartment because it is close to my work.) These connectors help you make your speech flow naturally and clearly.

Useful Vocabulary: People Involved in Renting and Buying

You will meet words like de eigenaar (the owner), de huisbaas (the landlord), and de hypotheek (the mortgage). These terms are vital when discussing contracts or agreements related to housing.

Practice and Dialogue

This course includes practical dialogues like talking to a real estate agent or a landlord and discussing preferences for different types of houses. These scenarios will prepare you for real-life conversations and improve your confidence.

Grammar Focus: Verb Conjugation in Present Tense

Also included are exercises focusing on verb conjugations for common verbs related to housing, such as huren (to rent), liggen (to lie/be located), leven (to live), bellen (to call), and hebben (to have). You will practice filling in gaps and choosing the correct forms.

Comparing English and Dutch Sentence Structures

In Dutch, connectors like want and omdat both mean "because," but want does not affect word order, whereas omdat causes the verb to move to the end of the clause. For example, Ik wil een huis, want het is mooi. vs. Ik wil een huis omdat het mooi is. This difference is important to master for proper sentence construction.

Common phrases to remember include Ik huur een appartement (I rent an apartment), De eigenaar belt mij (The owner calls me), and Het is dichtbij mijn werk (It is close to my work). These expressions will be very useful in everyday housing conversations.

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏