Stoppen (parar) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Pretérito perfecto compuesto, modo imperativo)

 Stoppen (parar) - Conjugación de verbos y ejercicios

Stoppen - Conjugación de parar en neerlandés: Tabla de conjugación, ejemplos y ejercicios en el pretérito pluscuamperfecto, tiempo de modo indicativo. (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Pretérito perfecto compuesto, modo imperativo)

Todas las conjugaciones y tiempos: Stoppen (parar) - Conjugación de verbos y ejercicios

Plan de estudios: Clase de neerlandés - Routebeschrijving vragen en geven (Pedir y dar direcciones.)

Conjugación de parar en Pretérito perfecto compuesto

Neerlandés Español
(ik) ben gestopt yo he parado
(jij) bent gestopt / bent gestopt? tú has parado / has parado
(hij/zij/het) is gestopt él/ella/ello ha parado
(wij) zijn gestopt nosotros hemos parado
(jullie) zijn gestopt vosotros habéis parado
(zij) zijn gestopt ellos pararon

Frases de ejemplo

Neerlandés Español
Ik ben gestopt bij de bushalte dichtbij het station. Yo he parado en la parada de autobús cerca de la estación.
Ben jij gestopt bij het park voor het centrum? ¿Has parado en el parque antes del centro?
Hij is gestopt rechtsaf bij de straat. Él ha parado girando a la derecha en la calle.
Wij zijn gestopt om naar het adres te zoeken. Nosotros hemos parado de buscar la dirección.
Jullie zijn gestopt bij de halte langs de weg. Vosotros os parasteis en la parada junto al camino.
Zij zijn gestopt rechtdoor naar het station gelopen. Ellos han parado y han caminado recto hacia la estación.

Ejercicio: Conjugación verbal

Instrucción: Elige la forma correcta.

Mostrar traducción Mostrar respuestas

ben gestopt, zijn gestopt, is gestopt, gestopt

1.
Ik ... bij de bushalte dichtbij het station.
(Yo he parado en la parada de autobús cerca de la estación.)
2.
Ben jij ... bij het park voor het centrum?
(¿Has parado en el parque antes del centro?)
3.
Hij ... rechtsaf bij de straat.
(Él ha parado girando a la derecha en la calle.)
4.
Wij ... om naar het adres te zoeken.
(Nosotros hemos parado de buscar la dirección.)
5.
Jullie ... bij de halte langs de weg.
(Vosotros os parasteis en la parada junto al camino.)
6.
Zij ... rechtdoor naar het station gelopen.
(Ellos han parado y han caminado recto hacia la estación.)