Werken (travailler) - Onvoltooid toekomende tijd (OTTk), aantonende wijs (Futur antérieur, indicatif)

 Werken (travailler) - Conjugaison des verbes et exercices

Werken - Conjugaison de travailler en néerlandais : tableau de conjugaison, exemples et exercices au futur antérieur, mode indicatif (Onvoltooid toekomende tijd (OTTk), aantonende wijs).

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk), aantonende wijs (Futur antérieur, indicatif)

Toutes les conjugaisons et les temps: Werken (travailler) - Conjugaison des verbes et exercices

Programme : cours de néerlandais - Dagelijkse routines (Routine quotidienne)

Conjugaison du verbe travailler au futur simple

Néerlandais Français
(ik) zal gewerkt hebben / zal werken hebben je travaillerai
(jij) zult gewerkt hebben / zult werken hebben tu auras travaillé / travailleras
(hij/zij/het) zal gewerkt hebben / zal werken hebben il aura travaillé / il va avoir travaillé
(wij) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben nous travaillerons
(jullie) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben vous aurez travaillé / vous allez travailler
(zij) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben ils auront travaillé / ils travailleront

Exemples de phrases

Néerlandais Français
Ik zal gewerkt hebben aan de administratie straks. Je travaillerai sur l'administration tout à l'heure.
Jij zult gewerkt hebben voor de belastingcontrole. Tu auras travaillé pour le contrôle fiscal.
Hij zal gewerkt hebben aan de nieuwe marketing. Il aura travaillé sur la nouvelle stratégie marketing.
Wij zullen gewerkt hebben om winst te verhogen. Nous aurons travaillé pour augmenter le bénéfice.
Jullie zullen gewerkt hebben met het boekhoudprogramma. Vous aurez travaillé avec le programme de comptabilité.
Zij zullen gewerkt hebben als ondernemer in het bedrijf. Ils auront travaillé en tant qu'entrepreneur dans l'entreprise.

Exercice: Conjugaison des verbes

Instruction: Choisissez la bonne forme.

Afficher la traduction Montrez les réponses

hebben, gewerkt, zullen, zult, zal

1.
Wij ... ... ... om winst te verhogen.
(Nous aurons travaillé pour augmenter le bénéfice.)
2.
Jullie ... ... ... met het boekhoudprogramma.
(Vous aurez travaillé avec le programme de comptabilité.)
3.
Zij ... ... ... als ondernemer in het bedrijf.
(Ils auront travaillé en tant qu'entrepreneur dans l'entreprise.)
4.
Ik ... ... ... aan de administratie straks.
(Je travaillerai sur l'administration tout à l'heure.)
5.
Jij ... ... ... voor de belastingcontrole.
(Tu auras travaillé pour le contrôle fiscal.)
6.
Hij ... ... ... aan de nieuwe marketing.
(Il aura travaillé sur la nouvelle stratégie marketing.)