Leer in deze les de Duitse personalpronomen in nominativ, akkusativ en dativ, zoals ich/mich/mir en du/dich/dir, om je zinnen juist te kunnen bouwen.
Nominativ (Nominatief)Akkusativ (Akkusativ)Dativ (Dativ)
IchMich (mij)Mir (Mij)
DuDich (Jij)Dir (Jij)
ErIhn (Hem)Ihm (hem)
SieSie (Zij)Ihr (Uw)
EsEs (Het)Ihm (hem)
WirUns (Uns)Uns (Uns)
IhrEuch (Jullie)Euch (Jullie)
SieSie (Zij)Ihnen (U)

Oefening 1: Wiederholung Personalpronomen

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

uns, Sie, dich, ihnen, euch, ihm, ihr

1. Wir:
Er hat ... angerufen.
(Hij heeft ons opgebeld.)
2. Die Studentin:
... studiert an der Universität.
(Zij studeert aan de universiteit.)
3. Er:
Der Junge zeigt ... das Bild.
(De jongen toont hem de foto.)
4. Ihr:
Wir sehen ... von Weitem.
(We zien jullie van verre.)
5. Du:
Ich habe ... nicht verstanden.
(Ik heb je niet begrepen.)
6. Sie (Singular):
Ich danke ... für die Hilfe.
(Ik dank haar voor de hulp.)
7. Ihr:
Wir erklären ... die Aufgabe.
(We leggen jullie de opdracht uit.)
8. Sie (Plural):
Wir zeigen ... das Auto.
(Wij laten u de auto zien.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich trinke Wasser, ___ ich Durst habe.

(Ik drink water, ___ ik dorst heb.)

2. Willst du Kaffee ___ Tee?

(Wil je koffie ___ thee?)

3. Ich esse Brot, ___ ich trinke Milch.

(Ik eet brood, ___ ik drink melk.)

4. Ich esse Obst, ___ ich keinen Hunger habe.

(Ik eet fruit, ___ ik geen honger heb.)

5. Ich kann nicht essen, ___ ich krank bin.

(Ik kan niet eten, ___ ik ziek ben.)

6. Wir kaufen Brot, ___ wir kaufen auch Käse.

(We kopen brood, ___ we kopen ook kaas.)

Overzicht van de Personalpronomen in het Duits

In deze les herhaal je de Duitse persoonlijke voornaamwoorden in de drie belangrijkste naamvallen: de nominatief, accusatief en dativ. Het begrijpen en correct toepassen van deze voornaamwoorden is essentieel voor het vormen van duidelijke en correcte zinnen in het Duits.

De naamvallen en hun functies

  • Nominatief: gebruikt voor het onderwerp van de zin. Voorbeelden: Ich, du, er.
  • Accusatief: gebruikt voor het lijdend voorwerp. Voorbeelden: mich, dich, ihn.
  • Dativ: gebruikt voor het meewerkend voorwerp. Voorbeelden: mir, dir, ihm.

Belangrijke persoonlijke voornaamwoorden

Hieronder een overzicht van de persoonlijke voornaamwoorden in de drie naamvallen:

NominativAkkusativDativ
IchMichMir
DuDichDir
ErIhnIhm
SieSieIhr
EsEsIhm
WirUnsUns
IhrEuchEuch
SieSieIhnen

Praktische voorbeeldzinnen ter versterking

Om te begrijpen hoe je deze voornaamwoorden gebruikt, zijn hier enkele voorbeelden:

  • Ich trinke Wasser, weil ich Durst habe.
  • Willst du Kaffee oder Tee?
  • Ich esse Brot und trinke Milch.
  • Ich esse Obst, aber ich habe keinen Hunger.
  • Ich kann nicht essen, denn ich bin krank.
  • Wir kaufen Brot und wir kaufen auch Käse.

Verschillen tussen het Nederlands en Duits

Hoewel het Nederlands en Duits beide Germaanse talen zijn, verschillen ze in de toepassing van naamvallen. Het Nederlands gebruikt naamvallen vrijwel niet in persoonlijke voornaamwoorden, terwijl het Duits ze nauwkeurig onderscheidt. Dit betekent dat je in het Duits variaties zoals ich, mich en mir moet kennen, terwijl in het Nederlands het voornaamwoord meestal hetzelfde blijft, zoals ik of mij, afhankelijk van de context.

Een paar nuttige Duitse woorden en hun Nederlandse equivalenten zijn:

  • Ich = Ik
  • Du = Jij/je
  • Er = Hij
  • Sie = Zij
  • Wir = Wij
  • Ihr = Jullie

Let op het gebruik van de naamvallen en oefen regelmatig om vertrouwd te raken met de verscheidenheid aan vormen. Zo leer je efficiënter communiceren in het Duits.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

donderdag, 17/07/2025 20:00