Leer de basis Franse getallen zoals 'cent', 'mille' en 'million' en ontdek hun correcte gebruik in enkelvoud en meervoud. Begrijp belangrijke regels over meervoudsvorming en hoe je deze getallen in zinnen gebruikt. Deze les helpt je belangrijke basiskennis voor het uitdrukken van hoeveelheden en getallen in het Frans op A1-niveau.
- Cent krijgt een "s" in het meervoud, behalve als het gevolgd wordt door een ander getal.
- Mille is altijd onveranderlijk: nooit een "s".
- Million krijgt een "s" in het meervoud: twee millions.
| Nombre (Nummer) | Singulier (Enkelvoud) |
|---|---|
| 100 | Cent (honderd) |
| 200 | Deux cents (Tweehonderd) |
| 201 | Deux cent un (tweehonderdéén) |
| 1 000 | Mille (Duizend) |
| 2 000 | Deux mille (Twee duizend) |
| 1 000 000 | Un million (Een miljoen) |
| 2 000 000 | Deux millions (Twee miljoen) |
| 1 000 000 000 | Un milliard (Een miljard) |
| 2 000 000 000 | Deux milliards (Twee miljarden) |
Oefening 1: Chiffres cardinaux, nombres cardinaux: "Cent, Mille, Million"
Instructie: Vul het juiste woord in.
millions, cent, cent un, mille, million
1.
101:
Je veux ... euros.
(Ik wil honderd-eén euro.)
2.
1 000:
Je dois écrire tous les nombres jusqu'à ....
(Ik moet alle getallen tot duizend opschrijven.)
3.
100:
Il doit compter jusqu'à ....
(Hij moet tot honderd tellen.)
4.
1 000:
Nous avons besoin de ... Français.
(We hebben duizend Fransen nodig.)
5.
10 000:
Ils vivent dans une ville de dix ... habitants.
(Ze wonen in een stad van tienduizend inwoners.)
6.
100:
Il y a ... habitants dans la ville.
(Er zijn honderd inwoners in de stad.)
7.
1 000 000:
Nous avons ... d'euros.
(We hebben een miljoen euro.)
8.
4 000 000:
Elle a quatre ... d'euros par an.
(Ze heeft vier miljoen euro per jaar.)
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. J'ai compté ____ pommes dans le panier.
(Ik heb ____ appels in de mand geteld.)2. Il y a ____ élèves dans cette classe.
(Er zijn ____ leerlingen in deze klas.)3. Nous avons ____ euros pour acheter les matériaux.
(We hebben ____ euro om het materiaal te kopen.)4. Elle a gagné ____ d'euros à la loterie.
(Zij heeft ____ euro gewonnen bij de loterij.)5. ____ personnes ont répondu à l'invitation.
(____ mensen hebben op de uitnodiging gereageerd.)6. Il y a ____ étudiants dans cette université.
(Er zijn ____ studenten aan deze universiteit.)
