Franse cursus (leerplan)

Plannen voor het leren van Frans en audio, oefeningen, grammatica- en vocabulairemateriaal voor gebruik tijdens onze conversatielessen.

    Gestructureerd naar CEFR-niveau Praktisch en leuk 6 leermodules per niveau

Schrijf je nu in!

Niveau

A1 A2 DENTISTRY

Tandheelkunde:1 CV et lettre de motivation en odontologie (CV en motivatiebrief voor tandheelkunde)

Leerdoelen

  • Begrijp de belangrijkste elementen van een tandheelkundig cv.
  • Schrijf een sollicitatiebrief.
  • Beschrijf de opleidingsachtergrond en klinische ervaring.

Tandheelkunde:2 Se présenter professionnellement (Jezelf professioneel voorstellen)

Leerdoelen

  • Groet en stel jezelf op een correcte manier voor in een formele context
  • Spreek vol vertrouwen over uw klinische sterke punten

Tandheelkunde:3 Situations personnelles et professionnelles (Persoonlijke en professionele situaties)

Leerdoelen

  • Beschrijf je persoonlijke situatie (partner, verhuizing, vervoer)
  • Geef uw beschikbaarheid aan om te beginnen met werken

Tandheelkunde:4 Entretien avec une clinique dentaire (Interview met een tandartspraktijk)

Leerdoelen

  • Beantwoord veelgestelde vragen tijdens een sollicitatiegesprek
  • Stel vragen over arbeidsvoorwaarden, werktijden en beschikbare functies
  • Gebruik uitdrukkingen om interesse te tonen en je aanpassingsvermogen te laten zien

Tandheelkunde:5 Première visite chez le dentiste (First dental visit)

Leerdoelen

  • Begeleid een professionele presentatie en maak de eerste röntgenfoto's
  • Voer een volledig mondonderzoek uit met behulp van het onderzoeksmateriaal (spiegel, sonde en pincet)
  • Leg aan de patiënt uit hoe het consult zal verlopen en wat hij of zij kan verwachten tijdens de eerste afspraak

Tandheelkunde:6 Anatomie buccale (Buccal anatomy)

Leerdoelen

  • Leer de tanden benoemen
  • Structuren van tandheelkundige anatomie (tand- en parodontiumanatomie)
  • Identificeer tanden aan de hand van nummer en naam volgens de FDI

Tandheelkunde:7 Dentisterie conservatrice (Conservative Dentistry)

Leerdoelen

  • Leg uit hoe tandbederf ontstaat
  • Identificeer tandbederf door middel van een juiste klinische diagnose
  • Beschrijf de belangrijkste stappen die betrokken zijn bij een tandvulling

Tandheelkunde:8 Dentisterie pédiatrique (Paediatric dentistry)

Leerdoelen

  • Stel het kind voor aan de eerste afspraak bij de tandartspraktijk
  • Gebruik technieken om het kind tijdens de afspraak gerust te stellen
  • Leg de belangrijkste behandelingen in de kindertandheelkunde uit

Tandheelkunde:9 Endodontie (Endodontics)

Leerdoelen

  • Endodontie en re-endodontie
  • Beschrijf de instrumenten en stadia van endodontische behandeling
  • Informeer de patiënt over de risico's, de nazorg en de controle na een endodontische behandeling

Tandheelkunde:10 Hygiène et parodontologie, prophylaxie vs. détartrage et surfaçage radiculaire (Hygiene and periodontology, prophylaxis vs. scaling and root planing)

Leerdoelen

  • Leg de verschillen uit tussen conventionele reiniging en scaling/root planing.
  • Instrumenten en klinisch protocol
  • Voorlicht de patiënt over gepersonaliseerde mondhygiëne voor parodontaal onderhoud

Tandheelkunde:11 Extractions et instructions postopératoires (Extractions and postoperative instructions)

Leerdoelen

  • Indicaties en procedure voor extracties (inclusief verstandskiezen)
  • Geef instructies na de extractie om complicaties te voorkomen.

Tandheelkunde:12 Prothèse fixe : couronne, bridge, onlay et facette (Fixed prosthesis: crown, bridge, onlay and veneer)

Leerdoelen

  • Beschrijf de klinische procedure voor vaste protheses (zirkoon, keramisch-metaal, metaal)
  • Schrijf aantekeningen voor het laboratorium

Tandheelkunde:13 Prothèses amovibles : types, indications et hygiène (Removable dentures: types, indications and hygiene)

Leerdoelen

  • Differentieer tussen uitneembare frameprotheses, kunststofprotheses en volledige protheses, met hun indicaties
  • Presenteer de voor- en nadelen van elke optie en de criteria om tussen hen te kiezen
  • Leer instructies voor hygiëne en onderhoud van uitneembare gebitsprotheses.

Tandheelkunde:14 Analyser une radiographie panoramique (Analyze a panoramic X-ray)

Leerdoelen

  • Een panoramische röntgenfoto analyseren
  • Leg de diagnose uit aan de patiënt en ontwikkel een behandelplan.
  • Detecteer veelvoorkomende tandheelkundige pathologieën en afwijkingen

Tandheelkunde:15 Plans de traitement prothétique (Prosthetic treatment plans)

Leerdoelen

  • Analyseer en stel drie prothetische behandelplannen voor
  • Voordelen en nadelen van elk behandelplan

Tandheelkunde:16 Urgences dentaires (Dental clinic emergencies)

Leerdoelen

  • Veelvoorkomende tandheelkundige spoedgevallen
  • Simuleer een klinische spoedgeval met nauwkeurige diagnose en behandelstappen

Tandheelkunde:17 Espaces et rôles dans la clinique dentaire (Spaces and roles in the dental clinic)

Leerdoelen

  • Identificeer de ruimtes van de kliniek
  • Organiseer de kliniek voor operationele efficiëntie en patiëntbeleving
  • Leg aan de patiënt uit wie wat doet in de tandartspraktijk

Tandheelkunde:18 Communication efficace avec l'assistant (Effective communication with the assistant)

Leerdoelen

  • Communicatie aan de stoel en receptie (stroom en prioriteiten)
  • Signalen, checklists en snelle feedback om het team te synchroniseren
  • Berichten beheren tussen de zorgverlener en de assistent

Tandheelkunde:19 Communication avec le laboratoire prothétique (Communication with the prosthetic laboratory)

Leerdoelen

  • Woordenschat voor het aanvragen van vaste en uitneembare prothetiek
  • Schrijf precieze instructies (materialen, kleur, ontwerp, aanpassingen) voor de prothese-expert
  • Beheer het heen-en-weer proces met het laboratorium

Tandheelkunde:20 Rédiger des ordonnances (Writing prescriptions)

Leerdoelen

  • Formele en wettelijke vereisten voor het voorschrijven
  • Geef de gebruikelijke medicijnen aan die in de tandheelkunde worden gebruikt volgens het klinische scenario
  • Leg de patiënt uit wat de doseringen en contra-indicaties zijn

Tandheelkunde:21 Communiquer avec un collègue spécialiste (Communicate with a specialist colleague)

Leerdoelen

  • Schrijf een professionele brief aan een gespecialiseerde collega
  • Vat de medische voorgeschiedenis van de patiënt samen, de diagnose en de reden van verwijzing

Tandheelkunde:22 Registre national des chirurgiens-dentistes (National register for dentists)

Leerdoelen

  • Identificeer de documenten die nodig zijn om je te registreren als tandarts
  • Analyseer een arbeidsovereenkomst
  • Begrijp het registratieproces bij de nationale tandheelkundige autoriteit

Tandheelkunde:23 Obligations légales en tant que dentiste (Legal obligations as a dentist)

Leerdoelen

  • Begrijp hoe het nationale zorgsysteem werkt
  • Hoe tandheelkundige behandelingen worden gecodeerd en gefactureerd binnen nationale gezondheidszorgsystemen
  • De wettelijke verplichtingen van een geregistreerde tandarts

Tandheelkunde:24 Assurance maladie et facturation (Health insurance and billing)

Leerdoelen

  • Soorten dekking in operationele termen
  • Publieke vergoedingsmodellen en eigen bijdragen van patiënten

Tandheelkunde:25 Code de déontologie (Code of ethics)

Leerdoelen

  • De principes van de tandheelkundige gedragscode
  • Lees en begrijp geselecteerde fragmenten uit de gedragscode

A1:1 Salutations et adieux (Groeten en afscheid)

Leerdoelen

  • Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.
  • Een gesprek beginnen en beëindigen.
  • Nuttige zinnen om tijdens de les te gebruiken (om verduidelijking te vragen, om herhaling te vragen, enz.).
  • Persoonlijke voornaamwoorden

A1:2 Dire votre nom (Je naam zeggen)

Leerdoelen

  • Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders
  • Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...)
  • Stel jezelf voor
  • het alfabet
  • De uitspraak

A1:3 D'où viens-tu ? (Waar kom je vandaan?)

Leerdoelen

  • Vraag iemand waar ze vandaan komen
  • Zeg je nationaliteit
  • De bepaalde en onbepaalde lidwoorden

A1:4 Nombres et comptage (Cijfers en tellen)

Leerdoelen

  • Leren tellen
  • Nummers van 1-100
  • Cardinale cijfers, cardinalen: "Cent, Mille, Million"
  • De getallen van 20 tot 99

A1:5 Famille (Familie)

Leerdoelen

  • Stel jezelf voor en vertel over je familie.
  • Vraag iemand naar zijn of haar familie. (grootte, structuur, ... )
  • bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden

A1:6 Dire son âge (Je leeftijd zeggen)

Leerdoelen

  • Iemand naar zijn leeftijd vragen
  • Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent
  • De vraagwoorden: "Est-ce que" en "Quel"

A1:7 Professions et études (Beroepen en studies)

Leerdoelen

  • Beschrijf je beroep
  • Vraag naar iemands beroep
  • Praat over studies
  • zelfnamen en hun geslacht

A1:8 Adresse et coordonnées (Adres en contactgegevens)

Leerdoelen

  • Contactgegevens vragen en geven.
  • Geven van en vragen naar adressen.
  • De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -er: 1e groep

A1:9 Jours de la semaine et parties de la journée (Dagen van de week en dagdelen)

Leerdoelen

  • Leer de delen van de dag.
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week
  • Beschrijf je wekelijkse activiteiten.
  • De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: "Ce, Cet, Cette, Ces"

A1:10 Le temps (Het weer)

Leerdoelen

  • Praat over het weer
  • Basis weerwoordenschat
  • De tijdvoorzetsels: "En, À, Avant, Après"

A1:11 Nombres ordinaux (Rangtelwoorden)

Leerdoelen

  • Leer de rangtelwoorden.
  • De rangtelwoorden: "Premier, Deuxième..."

A1:12 Saisons, mois et parties de l'année (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Leerdoelen

  • Leer de seizoenen en maanden.
  • Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand.
  • Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar.
  • De overeenstemming van bijvoeglijke naamwoorden

A1:13 Dire l'heure et lire l'horloge (Hoe laat is het? De klok lezen.)

Leerdoelen

  • Vraag en vertel de tijd
  • Lees de klok
  • Tijdsuitdrukking: "Depuis, Jusqu'à, Pendant, etc..."
  • Hoe laat is het?

A1:14 Dates de calendrier et jours fériés (Kalenderdata en feestdagen)

Leerdoelen

  • De basisdata en feestdagen
  • Hoe schrijf je de datum?

A1:15 Nourriture quotidienne (Dagelijks eten)

Leerdoelen

  • Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren.
  • Vertel wat je eet en drinkt.
  • De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -ir: 2e groep

A1:16 Routines quotidiennes (Dagelijkse routines)

Leerdoelen

  • Praat over je dagelijkse routine.
  • Praat over gewoontes.
  • De wederkerende voornaamwoorden
  • Bijwoorden van frequentie: "Toujours, Jamais, Souvent, Rarement"

A1:17 Cuisine et pâtisserie (Koken en bakken)

Leerdoelen

  • Basisingrediënten voor koken
  • Verplichtingen uitdrukken
  • Modale werkwoorden: "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"

A1:18 Poser des questions (Dingen vragen)

Leerdoelen

  • Stel en beantwoord vragen.
  • Leer de vraagwoorden.
  • De vragende bijwoorden: "Où", "Pourquoi", "Combien", enzovoort...

A1:19 Les prix et l'argent (Prijzen en geld)

Leerdoelen

  • Praat over geld, valuta's en betaalmethoden.
  • Vraag naar en zeg de prijs in een winkel.
  • De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...

A1:20 Faire les courses (Boodschappen doen)

Leerdoelen

  • Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes.
  • Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt.
  • De onbepaalde lidwoorden: Du, De l', De la
  • De samentrekkingen: "Au, Aux, Du, Des"

A1:21 Au magasin de vêtements (In de kledingwinkel)

Leerdoelen

  • Beschrijf alledaagse kleding.
  • Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel.
  • Vraag om uw maat.
  • de lijdende voornaamwoorden
  • De indirecte voornaamwoordelijke voorwerpen

A1:22 Parties du corps (Lichaamsdelen)

Leerdoelen

  • Leer de basis lichaamsdelen kennen.
  • Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven.
  • de meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden

A1:23 Apparence physique (Fysiek en uiterlijk)

Leerdoelen

  • Beschrijf het uiterlijk van mensen
  • Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven.
  • Adjectieven: Overeenstemming en plaats

A1:24 Couleurs (Kleuren)

Leerdoelen

  • Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen.
  • De nevenschikkende voegwoorden: "Et", "Ou", "Car", "Mais"

A1:25 Émotions et sentiments (Emoties en gevoelens)

Leerdoelen

  • Druk je basisemoties uit.
  • Beschrijf de gevoelens van anderen.
  • de nulvoorwaardelijke wijs
  • De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep)
  • Samenvatting van de tegenwoordige tijd

A1:26 Les sens et la perception (Zintuigen en waarnemen)

Leerdoelen

  • Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking
  • Dingen vergelijken
  • De vergrotende bijvoeglijke naamwoorden: "Plus", "Moins", "Aussi"

A1:27 Formes et motifs (Vormen en figuren)

Leerdoelen

  • Beschrijf vormen en figuren.
  • Beschrijf basisobjecten.
  • Geef voorkeuren aan.
  • de eenvoudige ontkenning

A1:28 Caractère et personnalité (Karakter en persoonlijkheid)

Leerdoelen

  • Leer het karakter van mensen te beschrijven.
  • Praat over persoonlijkheden.
  • De overtreffende trap: "Le plus, Le moins," enzovoort

A1:29 États physiques et sensations (Fysieke toestanden en sensaties)

Leerdoelen

  • Druk uit wat je nodig hebt.
  • Vertel hoe je lichaam aanvoelt.
  • De klemtonen: Moi, Toi, Lui...

A1:30 Maladie et douleur (Ziekte en pijn)

Leerdoelen

  • Uitdrukken van ziekte en pijn.
  • Leg je medische toestand uit bij de dokter.
  • De nabije toekomst : "Aller" + infinitief

A1:31 Notre maison (Ons huis)

Leerdoelen

  • Beschrijf alle kamers en verdiepingen van een huis.
  • Een huur- of verkoopadvertentie van een huis begrijpen.
  • De onpersoonlijke vorm: "Il y a", "C'est"

A1:32 Meubles (Meubilair)

Leerdoelen

  • Beschrijf het meubilair in je huis.
  • De plaatsvoorzetsels: "À", "Dans", "Sur", "Sous", enzovoort...

A1:33 Vaisselle (Servies)

Leerdoelen

  • Beschrijf welke tafelgerei je nodig hebt.
  • De tafel dekken om gasten te ontvangen.
  • Plaatsbepalende bijwoorden

A1:34 Appareils ménagers (Huishoudelijke apparaten)

Leerdoelen

  • Leer de namen van veelvoorkomende huishoudelijke en elektrische apparaten.
  • Dagelijkse situaties met veelvoorkomende huishoudelijke apparaten.
  • De plaatsvervangende voornaamwoorden: "y" en "en"

A1:35 Logement et hébergement (Huisvesting en accommodatie)

Leerdoelen

  • Leer de verschillende soorten accommodaties.
  • Neem contact op met een verhuurder of makelaar om een huis te huren.
  • De tegenwoordige tijd: "Être en train de"

A1:36 Plantes d'intérieur et plantes de jardin (Kamerplanten en tuinplanten)

Leerdoelen

  • Leer de namen van gewone planten en bloemen in huis en in de tuin.
  • Dagelijkse verzorging van planten en tuinieren.
  • de gebiedende wijs

A1:37 Vos animaux de compagnie (Jouw huisdieren)

Leerdoelen

  • Leer de basisdieren (huisdieren).
  • Beschrijf de routines, de dagelijkse verzorging en het voer van je huisdier.
  • De logische verbindingswoorden: "Donc, Alors, Aussi..."

A1:38 Services du quotidien (Dagelijkse diensten)

Leerdoelen

  • Beschrijf de locatie van diensten op een kaart.
  • Vraag naar de openingstijden van een bepaalde dienst.
  • De onregelmatige werkwoorden: "Faire", "Prendre", "Dire"

A1:39 Commander de la nourriture et dîner au restaurant (Eten bestellen en uit eten gaan)

Leerdoelen

  • Vraag naar eten van het menu.
  • Reserveer een tafel in een restaurant.
  • de voltooid deelwoord

A1:40 Sports et exercice (Sport en beweging)

Leerdoelen

  • Leer de sporten
  • Praat over de sporten die je beoefent
  • De passé composé met "avoir" en "être"

A1:41 Décrire les passe-temps (Hobby's beschrijven)

Leerdoelen

  • Praat over je hobby's
  • Beschrijf activiteiten die je leuk vindt
  • "Faire de", "Jouer à", "Jouer du" + bepaald lidwoord

A1:42 Transport (Transport)

Leerdoelen

  • Beschrijf de verschillende soorten vervoer.
  • Koop een vervoerbewijs.
  • Beschrijf het vervoer tussen plaatsen.
  • Een precies moment aangeven

A1:43 Demander et donner des directions (Routebeschrijving vragen en geven)

Leerdoelen

  • Vraag om de weg in een stad
  • Aan een vreemde de weg wijzen
  • Vraag naar het bestaan van een gebouw of dienst.
  • uitdrukking van de momenten

A1:44 Sortie du vendredi soir (Vrijdagavond uit)

Leerdoelen

  • Maak plannen met je vrienden voor vrijdagavond.
  • Iemand uitnodigen voor een evenement.
  • de lijdende vorm

A1:45 Musique et art (Muziek en kunst)

Leerdoelen

  • Praat over culturele evenementen in de stad.
  • Ga naar het museum, een expositie, een muziekstuk...
  • De indirecte rede: Il dit que...

A2:1 Plans de vacances (Vakantieplannen)

Leerdoelen

  • Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.
  • Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.
  • Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.

A2:2 Faire vos bagages (Je bagage pakken)

Leerdoelen

  • Noem en beschrijf veelvoorkomende items om in te pakken voor een reis.
  • Vergelijk verschillende soorten bagage en koffers.
  • Leg bagageregels en -beperkingen uit.

A2:3 Réservez votre hébergement (Boek uw accommodatie)

Leerdoelen

  • Boek en reserveer een kamer - per telefoon, e-mail en online.
  • Ken veelvoorkomende hotel- en kamertypes.

A2:4 À l'aéroport et dans l'avion. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)

Leerdoelen

  • Het incheckproces voor uw vlucht: op de luchthaven en online.
  • Vraag naar informatie over vluchtschema's en terminals.
  • Door de beveiliging gaan en de veiligheidsinstructies begrijpen.

A2:5 Louez votre moyen de transport (Transport huren)

Leerdoelen

  • Huur een auto, fiets of scooter.
  • Beheer uw autoverzekering en storting.
  • Haal en retourneer uw vervoermiddel.

A2:6 À l'hôtel (Op hotel)

Leerdoelen

  • In- en uitchecken bij het hotel.
  • Vraag om wijzigingen of extra services tijdens uw verblijf.
  • Meld eventuele problemen met betrekking tot uw verblijf bij de receptie.

A2:7 En tant que touriste dans la ville (Als toerist in de stad)

Leerdoelen

  • Veelvoorkomende activiteiten tijdens een stedentrip.
  • Informatie vragen bij het VVV-kantoor.
  • Ken praktische overlevingszinnen als toerist om je in de stad te redden.

A2:8 Catastrophe de vacances ? (Vakantieramp?)

Leerdoelen

  • Meld gestolen of verloren voorwerpen bij het politiebureau.
  • Hulp vragen met documenten bij de ambassade of het consulaat.
  • Bel de hulpdiensten.

A2:9 Paperasse et bureaucratie (Papierwerk en bureaucratie)

Leerdoelen

  • Navigeren door sociale zekerheid, werkvergunningen en papierwerk.
  • Ken uw verplichtingen en documentatie in het land.

A2:10 As-tu entendu les nouvelles ? (Heb je het nieuws gehoord?)

Leerdoelen

  • Bespreek wat je op televisie hebt gezien of op de radio hebt gehoord.
  • Tijduitdrukkingen voor recente gebeurtenissen.
  • Leer de populaire mediastations in je gastland kennen.

A2:11 Services d'urgence (Hulpdiensten)

Leerdoelen

  • Ken de namen van de hulpdiensten van je nieuwe land.
  • Bellen en adviseren over situaties.

A2:12 Mon temps à l'école (Mijn tijd op school)

Leerdoelen

  • Leer over het onderwijssysteem van het land.
  • Vertel over je tijd op school en jeugdherinneringen.

A2:13 À la banque (Bij de bank)

Leerdoelen

  • Een bankrekening openen.
  • Doe online aankopen en maak uzelf vertrouwd met gangbare betaalmethoden.
  • Leer de grootste banken van het land kennen.

A2:14 Licence universitaire (Universitaire opleiding)

Leerdoelen

  • Praat over je universitaire studie of doelen.
  • Ken de woordenschat over hoger onderwijs.
  • Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.

A2:15 Le gouvernement et les élections (De regering en verkiezingen)

Leerdoelen

  • Maak kennis met de basisoverheidsinstellingen van het land.
  • Praat over verkiezingen en stemmen.

A2:16 Aller à un concert (Naar een concert gaan)

Leerdoelen

  • Koop (online) kaarten voor een festival, concert, musical,...
  • Praat over muziekinstrumenten en je favoriete genre.
  • Ken de bekende festivals in je nieuwe land.

A2:17 Rendre visite à des amis (Vrienden bezoeken)

Leerdoelen

  • Nodig je vrienden thuis uit en ontvang ze.
  • Organiseer een dinerfeest, spelletjesavond of andere activiteit.
  • Ken de gebruikelijke avondactiviteiten in je nieuwe land.

A2:18 Visitez la campagne (Bezoek het platteland)

Leerdoelen

  • Praat over het dorp en het platteland.
  • Leer de namen van de boerderijdieren.
  • Leer over de bekendste landelijke gebieden van je gastland.

A2:19 Au camping (Op de camping)

Leerdoelen

  • Leer de namen van veelvoorkomende natuurlijke objecten.
  • Navigeer met een kaart of GPS.
  • Ken de gebruikelijke gebieden om te kamperen in je nieuwe land.

A2:20 Voyage en famille au zoo (Familie-uitje naar de dierentuin)

Leerdoelen

  • Beschrijf verschillende landschappen en dieren.
  • Organiseer een familieactiviteit in een attractiepark.
  • Leer over beroemde dierentuinen of wildgebieden in jouw gastland

A2:21 Faire une promenade le dimanche. (Op zondag een wandeling maken.)

Leerdoelen

  • Nodig vrienden en familie uit voor een wandeling of een klein ommetje.
  • Woordenlijst over landschappen en wandelen.
  • Leer de beroemde wandelgebieden van je gastland kennen.

A2:22 Hygiène personnelle (Persoonlijke hygiëne)

Leerdoelen

  • Praat over hygiëneproducten en -routines.
  • Leg uit welke hygiëneproducten je in de winkel wilt.

A2:23 Cours de loisirs (Hobbylessen)

Leerdoelen

  • Zoek en vind privélessen.
  • Schrijf je in bij een lokale academie van jouw interesse.

A2:24 Nourriture à emporter (Afhaalmaaltijden)

Leerdoelen

  • Vraag om een specifiek menu.
  • Bestel afhaalmaaltijden.

A2:25 Alimentation saine et habitudes (Gezonde voeding en gewoontes)

Leerdoelen

  • Praat over je dieet en (on)gezonde gewoontes.
  • Plan je wekelijkse menu.

A2:26 transport (durable) ((Duurzaam) vervoer)

Leerdoelen

  • Bespreek je dagelijkse vervoer.
  • Bespreek verschillende soorten transport.

A2:27 Styles vestimentaires et mode (Kledingstijlen en mode)

Leerdoelen

  • Praat over je favoriete outfit.
  • Beschrijf je outfit en mode.

A2:28 Exercice et mode de vie (Oefening en levensstijl)

Leerdoelen

  • Bespreek de voordelen van lichaamsbeweging en sporten.
  • Praat over je dagelijkse bewegingsroutines

A2:29 Chez l'agent immobilier (Bij de makelaar)

Leerdoelen

  • Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.
  • Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.

A2:30 À la bibliothèque (In de bibliotheek)

Leerdoelen

  • Praat over een boek, sprookje of gedicht dat je hebt gelezen.
  • Vraag naar een boek of auteur in de bibliotheek.

A2:31 Liste de souhaits (Bucketlist)

Leerdoelen

  • Praat over je bucketlist en toekomstplannen

A2:32 Forfaits familiaux (Gezinsplannen)

Leerdoelen

  • Praat over plannen en ambities voor de toekomst
  • Praat over je relaties en gezinsplannen

A2:33 Mon entreprise (Mijn eigen bedrijf)

Leerdoelen

  • Plannen bespreken voor het starten van een bedrijf.
  • Bespreek de dagelijkse boekhoudkundige taken.

A2:34 À retirer (Met pensioen gaan)

Leerdoelen

  • Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.
  • Praten over lopende acties in de toekomst.

A2:35 Services locaux et commerces (Lokale diensten en winkels)

Leerdoelen

  • Ken de namen van lokale diensten en winkels.
  • Bespreek wat je in het winkelcentrum vindt.

A2:36 De la poste au courrier électronique (Van postkantoor naar e-mail)

Leerdoelen

  • Verstuur en ontvang berichten.
  • E-mail en internet.

A2:37 À la recherche d'un emploi (Op zoek naar een baan)

Leerdoelen

  • Maak en verstuur je cv.
  • Gebruik vacaturewebsites om naar een baan te zoeken.

A2:38 Entretien d'embauche (Sollicitatiegesprek)

Leerdoelen

  • Het voeren van een sollicitatiegesprek
  • Meewerkend voorwerp

A2:39 Travail d'équipe (Teamwerk)

Leerdoelen

  • Woordenschat over teams en rollen
  • Opdrachten geven met meewerkend voorwerp

A2:40 Bureau et réunions (Kantoor en vergaderingen)

Leerdoelen

  • Leer basiswoordenschat voor debatteren
  • Instemming en onenigheid uiten

A2:41 Opinions et négociations (Meningen en onderhandelingen)

Leerdoelen

  • Geef je mening
  • Basiszinnen leren om standpunten te bespreken

A2:42 Organisation et délégation (Organisatie en delegatie)

Leerdoelen

  • Woordenschat over organisatiestructuur
  • Bevelen geven

A2:43 Télétravail ou bureau ? (Thuiswerken of op kantoor?)

Leerdoelen

  • Dagelijkse kantoorvocabulaire
  • Woordenschat van werken op afstand