Franse cursus (leerplan)

Plannen voor het leren van Frans en audio, oefeningen, grammatica- en vocabulairemateriaal voor gebruik tijdens onze conversatielessen.

  • Gestructureerd naar CEFR-niveau
  • Praktisch en leuk
  • 6 leermodules per niveau

Schrijf je nu in!

Niveau

A1 A2 DENTISTRY NURSING

Tandheelkunde 1 - CV et lettre de motivation en odontologie (Tandheelkunde CV en begeleidende brief)

  • Begrijp de belangrijkste elementen van een tandheelkundig cv.
  • Schrijf een sollicitatiebrief.
  • Beschrijf de opleidingsachtergrond en klinische ervaring.

Tandheelkunde 2 - Se présenter professionnellement (Professioneel jezelf voorstellen)

  • Groet en stel jezelf op een correcte manier voor in een formele context
  • Spreek vol vertrouwen over uw klinische sterke punten

Tandheelkunde 3 - Situations personnelles et professionnelles (Persoonlijke en professionele situaties)

  • Beschrijf je persoonlijke situatie (partner, verhuizing, vervoer)
  • Geef uw beschikbaarheid aan om te beginnen met werken

Tandheelkunde 4 - Entretien avec une clinique dentaire (Interview met een tandartspraktijk)

  • Beantwoord veelgestelde vragen tijdens een sollicitatiegesprek
  • Stel vragen over arbeidsvoorwaarden, werktijden en beschikbare functies
  • Gebruik uitdrukkingen om interesse te tonen en je aanpassingsvermogen te laten zien

Verpleegkunde 1 - Mon rôle et mon lieu de travail (Mijn rol en werkplek)

  • Beschrijf uw opleidingsniveau
  • Beschrijf je werkplek en afdelingen
  • Leg apparatuur en oriëntatie in ziekenhuizen uit
  • Woordenschat: Afdelingen, ziekenhuismeubilair en kamers, apparatuur, werkkleding, schoeisel

Verpleegkunde 2 - Travail quotidien et horaires (Dagelijkse werkzaamheden en diensten)

  • Beschrijf dagelijkse taken, verantwoordelijkheden en schema
  • Leg ploegendienst en teamwork uit
  • Beschrijf organisatie en planning in het ziekenhuis
  • Woordenlijst: planning en roosteren van diensten

Verpleegkunde 3 - Observer et rapporter (Observeren en rapporteren)

  • Observeer veranderingen in toestand en gedrag
  • Meet en registreer vitale functies correct
  • Meld ongebruikelijke waarnemingen aan uw leidinggevende
  • Woordenschat: Observatietaal (kleur, consistentie, temperatuur, hoeveelheid), vitale functies, documentatietermen, ademhaling, pols, bewustzijnsniveau

Verpleegkunde 4 - Passations et rapports (Overdrachten en rapporten)

  • Lees en schrijf korte zorgrapporten
  • Stel vragen over de status van een patiënt
  • Gebruik duidelijke en feitelijke rapportagetaal
  • Vocabulaire: rapportagestructuren, administratief vocabulaire, rapportageterminologie, terminologie patiëntstatus

Verpleegkunde 5 - Réunions et rôles (Vergaderingen en rollen)

  • Deelname aan multidisciplinaire overleggen
  • Geef je mening
  • Begrijp de rollen van andere professionals
  • woordenschat: functietitels en hiërarchie in de gezondheidszorg, rollen in multidisciplinaire teams

Tandheelkunde 5 - Première visite chez le dentiste (Eerste tandartsbezoek)

  • Begeleid een professionele presentatie en maak de eerste röntgenfoto's
  • Voer een volledig mondonderzoek uit met behulp van het onderzoeksmateriaal (spiegel, sonde en pincet)
  • Leg aan de patiënt uit hoe het consult zal verlopen en wat hij of zij kan verwachten tijdens de eerste afspraak

Tandheelkunde 6 - Anatomie buccale (bukkale anatomie)

  • Leer de tanden benoemen
  • Structuren van tandheelkundige anatomie (tand- en parodontiumanatomie)
  • Identificeer tanden aan de hand van nummer en naam volgens de FDI

Tandheelkunde 7 - Dentisterie conservatrice (Conservatieve tandheelkunde)

  • Leg uit hoe tandbederf ontstaat
  • Identificeer tandbederf door middel van een juiste klinische diagnose
  • Beschrijf de belangrijkste stappen die betrokken zijn bij een tandvulling

Tandheelkunde 8 - Dentisterie pédiatrique (Kindertandheelkunde)

  • Stel het kind voor aan de eerste afspraak bij de tandartspraktijk
  • Gebruik technieken om het kind tijdens de afspraak gerust te stellen
  • Leg de belangrijkste behandelingen in de kindertandheelkunde uit

Tandheelkunde 9 - Endodontie (Endodontologie)

  • Endodontie en re-endodontie
  • Beschrijf de instrumenten en stadia van endodontische behandeling
  • Informeer de patiënt over de risico's, de nazorg en de controle na een endodontische behandeling

Tandheelkunde 10 - Hygiène et parodontologie, prophylaxie vs. détartrage et surfaçage radiculaire (Hygiëne en parodontologie, profylaxe versus scaling en root planing)

  • Leg de verschillen uit tussen conventionele reiniging en scaling/root planing.
  • Instrumenten en klinisch protocol
  • Voorlicht de patiënt over gepersonaliseerde mondhygiëne voor parodontaal onderhoud

Verpleegkunde 6 - protocoles d'hygiène (Hygiëneprotocollen)

  • Volg hygiëne- en veiligheidsprocedures
  • Beschrijving van infectiepreventiemaatregelen
  • Leg uit wat je taken zijn tijdens een epidemie of pandemie
  • vocabulaire: hygiëne, infectiepreventie, beschermende kleding, handhygiëne, schoonmaakroutines, afvalscheiding en recycling in de gezondheidszorg

Verpleegkunde 7 - État de la peau (huidconditie)

  • Beschrijf de huidconditie, wonden en hygiëne
  • Identificeer tekenen van doorligwonden (decubitus) en rapporteer deze
  • Vocabulaire: Huidconditie, wonden, doorligwonden, risicofactoren, drukpunten, terminologie huidbeoordeling

Verpleegkunde 8 - Maladies chroniques (Chronische ziekten)

  • Herken aandoeningen zoals diabetes, COPD, dementie, Parkinson
  • Pas de zorg aan op basis van symptomen en behandelplannen
  • Herken symptomen van linker- of rechterhartfalen (decompensatie) en reumatische aandoeningen
  • chronische ziekten, exacerbatie versus stabiele toestand, hartfalen (linker-/rechterdecompensatie), reumatische aandoeningen

Verpleegkunde 9 - Soutenir les personnes âgées (Ondersteuning voor senioren)

  • Vraag naar dagelijkse routines (slapen, eten, mobiliteit)
  • Moedig patiënten aan om lichte oefeningen te doen
  • Bied mobiliteitsondersteuning
  • Woordenschat: Lichaamsverzorging, dagelijkse routines, lichaamsfuncties, valpreventie

Verpleegkunde 10 - réhabilitation (Revalidatie)

  • Herken symptomen na een beroerte of letsel
  • Beschrijf een revalidatieplan
  • Deelname aan evaluatievergaderingen
  • Ondersteun veilig herpositioneren, overplaatsen en het gebruik van mobiliteitshulpmiddelen
  • Revalidatie, fysiotherapie, mobiliteit, hulpmiddelen, beroertesymptomen, hersteldoelen, evaluatietaal, herpositionering, bedmobiliteit, transfertechnieken

Verpleegkunde 11 - Signalement des incidents (incidentmelding)

  • Herkennen van incidenten en agressief gedrag
  • Meld ze correct en documenteer ze.
  • Pas de-escalatiestrategieën toe
  • Reageer veilig op basisnoodgevallen zoals hypoglykemie, toevallen, allergische reacties en shock
  • agressie, incidentenrapportage, de-escalatiestrategieën, conflicthantering, veiligheidsterminologie, hypo/hyperglykemie, aanval, allergische reactie, shock, AED-bewustzijn

Verpleegkunde 12 - soins de fin de vie (eindzorg)

  • Bespreek de wensen van de patiënt over de zorg aan het einde van het leven
  • Condoleances aanbieden en emotionele steun geven
  • Respecteer culturele en religieuze verschillen
  • palliatieve zorg, hospice, dood en religie, emoties, empathie, condoleance taal

Verpleegkunde 13 - Utilisation des médicaments (medicatiegebruik)

  • Leg voorgeschreven medicatie en zelfzorgmedicatie uit
  • Geef duidelijke doseringsinstructies
  • Lees en interpreteer medicatieoverzichten
  • dosering, basiskennis farmacologie, verpakkingssymbolen, afvalbeheer, toedieningsinstructies

Verpleegkunde 14 - Assistant nutrition (Voedingsassistent)

  • Herkennen van eet- en slikproblemen
  • Vul vloeistof- of voedingslijsten in
  • Houd de hydratatiestatus in de gaten en begrijp de basisprincipes van vochtbalans (inname/uitvoer)
  • gezond dieet, aspiratieprofylaxe, hulpmiddelen bij het eten, beperkingen, dysfagie woordenschat, vochtbalans, inname/uitscheiding (I/O), tekenen van uitdroging, hydratatiemonitoring

Verpleegkunde 15 - Le menu du jour (Het dagmenu)

  • Leg maaltijden en dieetopties uit
  • Bespreek voorkeuren en pas menu's aan speciale behoeften aan
  • woordenschat: maaltijden en dranken in de zorg, diabetesgerelateerde dieetwoordenschat, voeding bij chronische ziekte, aanpassingen van het menu

Verpleegkunde 16 - Assistance aux toilettes (Toiletondersteuning)

  • ondersteuning bij urineren en ontlasten (gebruik van urinaal, bedpan)
  • Hygiënische incontinentiezorg toepassen
  • Rapporteer de kleur, consistentie en hoeveelheid urine/ontlasting
  • uitscheidingen, urineren/ontlasting, incontinentiezorg, bedpannen en urinoirs, hygiënezorg, het beschrijven van kleur/consistentie/hoeveelheid

Verpleegkunde 17 - Temps libre (Vrijetijd)

  • activiteiten organiseren met bewoners
  • Feestdagen en sociale evenementen
  • Deelname aan een praatje en familievergaderingen
  • sociale evenementen, feestdagen, vocabulaire voor smalltalk, familie bijeenkomsten, vieringen

Verpleegkunde 18 - Soins informels et bénévoles (Informele en vrijwillige zorg)

  • Beschrijf informele zorg en familierollen
  • Hoe vrijwilligers te ondersteunen
  • Vul documentatie voor thuiszorg in
  • woordenschat: rol binnen het gezin, relaties, informele zorg, vrijwilligersondersteuning, thuiszorgdocumentatie

Tandheelkunde 11 - Extractions et instructions postopératoires (Extracties en postoperatieve instructies)

  • Indicaties en procedure voor extracties (inclusief verstandskiezen)
  • Geef instructies na de extractie om complicaties te voorkomen.

Tandheelkunde 12 - Prothèse fixe : couronne, bridge, onlay et facette (Vaste prothese: kroon, brug, onlay en fineer)

  • Leg de indicaties uit voor kronen, bruggen, inlays (onlay) en keramische facings.
  • Vergelijk de voordelen en nadelen van materialen (zirconia, keramisch-metaal, metaal) op basis van gebied, belasting en esthetiek.
  • Ken de basisinstrumentatie voor preparatie, afdrukken, provisorisering en cementering bij vaste prothetiek.

Tandheelkunde 13 - Prothèses amovibles : types, indications et hygiène (Uitneembare gebitten: typen, indicaties en hygiëne)

  • Differentieer tussen uitneembare frameprotheses, kunststofprotheses en volledige protheses, met hun indicaties
  • Presenteer de voor- en nadelen van elke optie en de criteria om tussen hen te kiezen
  • Leer instructies voor hygiëne en onderhoud van uitneembare gebitsprotheses.

Tandheelkunde 14 - Analyser une radiographie panoramique (Analyseer een panoramische röntgenfoto)

  • Identificeer anatomische structuren en klinische tekenen zichtbaar op een panoramische röntgenfoto
  • Leg de diagnose en het behandelplan aan de patiënt uit op basis van de panoramische röntgenfoto.
  • Stel prothetische rehabilitatieopties voor die zijn aangepast aan de casus en de patiënt

Tandheelkunde 15 - Urgences dentaires (Spoedgevallen tandartspraktijk)

  • Veelvoorkomende tandheelkundige spoedgevallen
  • Simuleer een klinische spoedgeval met nauwkeurige diagnose en behandelstappen

Verpleegkunde 19 - Santé mentale et neuropsychologie (Geestelijke gezondheid en neuropsychologie)

  • Herkennen van symptomen van schizofrenie, psychotische stoornissen en ernstige psychische aandoeningen
  • Effectief communiceren met cliënten die hallucinaties, wanen of verwarring ervaren
  • Ondersteun cliënten met een verstandelijke beperking en neuro-ontwikkelingsstoornissen (bijv. Rett-syndroom)
  • woede, psychose, hallucinaties, wanen, verstandelijke beperking, Rett-syndroom, crisissignalen

Verpleegkunde 20 - systèmes d'évaluation (beoordelingssystemen)

  • Pas de Numerieke beoordelingsschaal (NRS) en andere pijnmeetinstrumenten toe, inclusief non-verbale pijnindicatoren
  • Beschrijf het WHO-classificatiesysteem en Gordon’s functionele gezondheidskenmerken
  • Leg het "Positive Health" model van Machteld Huber uit en de niveaus Inhoud–Procedure–Interacties–Bestaan
  • Gebruik de SBARR-methode voor gestructureerde communicatie
  • Woordenlijst: NRS, pijnbeoordelingsinstrumenten, WHO-systeem, Gordons patronen, Positieve Gezondheid, SBARR, beoordelingsvocabulaire, non-verbale pijnindicatoren

Verpleegkunde 21 - Médication et compétences cliniques (Medicatie en klinische vaardigheden)

  • Identificeer veelvoorkomende medicijngroepen zoals bètablokkers en leg hun effecten en risico's uit
  • Kies de juiste intramusculaire (IM) injectieplaats op basis van leeftijd, spiermassa en veiligheid
  • Signalen van ondervoeding herkennen en cliënten ondersteunen die moeite hebben met het naleven van het dieet
  • woordenschat: bètablokkers, IM injectieplaatsen (deltoideus, ventrogluteale, vastus lateralis), tekenen van ondervoeding, dieettrouw

Verpleegkunde 22 - Soins pré et post opératoires (Pre- en postoperatieve zorg)

  • Bereid cliënten voor op operaties, inclusief richtlijnen voor vasten, hygiëne en vervoer
  • Klanten emotioneel en fysiek ondersteunen voor, tijdens en na de operatie
  • Leg het verschil uit tussen sedatie, anesthesie en palliatieve sedatie
  • preoperatieve checklist, anesthesie, palliatieve sedatie, steriel veld, terminologie postoperatieve zorg

Tandheelkunde 16 - Espaces et rôles dans la clinique dentaire (Ruimtes en rollen in de tandartspraktijk)

  • Identificeer de ruimtes van de kliniek
  • Organiseer de kliniek voor operationele efficiëntie en patiëntbeleving
  • Leg aan de patiënt uit wie wat doet in de tandartspraktijk

Tandheelkunde 17 - Communication efficace avec l'assistant (Effectieve communicatie met de assistent)

  • Communicatie aan de stoel en receptie (stroom en prioriteiten)
  • Signalen, checklists en snelle feedback om het team te synchroniseren
  • Berichten beheren tussen de zorgverlener en de assistent

Tandheelkunde 18 - Communication avec le laboratoire prothétique (Communicatie met het prothetisch laboratorium)

  • Woordenschat voor het aanvragen van vaste en uitneembare prothetiek
  • Schrijf precieze instructies (materialen, kleur, ontwerp, aanpassingen) voor de prothese-expert
  • Beheer het heen-en-weer proces met het laboratorium

Tandheelkunde 19 - Rédiger des ordonnances (Recepten schrijven)

  • Formele en wettelijke vereisten voor het voorschrijven
  • Geef de gebruikelijke medicijnen aan die in de tandheelkunde worden gebruikt volgens het klinische scenario
  • Leg de patiënt uit wat de doseringen en contra-indicaties zijn

Tandheelkunde 20 - Communiquer avec un collègue spécialiste (Communiceer met een specialistische collega)

  • Schrijf een professionele brief aan een gespecialiseerde collega
  • Vat de medische voorgeschiedenis van de patiënt samen, de diagnose en de reden van verwijzing

Tandheelkunde 21 - Registre national des chirurgiens-dentistes (Nationaal register voor tandartsen)

  • Identificeer de documenten die nodig zijn om je te registreren als tandarts
  • Analyseer een arbeidsovereenkomst
  • Begrijp het registratieproces bij de nationale tandheelkundige autoriteit

Tandheelkunde 22 - Obligations légales en tant que dentiste (Juridische verplichtingen als tandarts)

  • Begrijp hoe het nationale zorgsysteem werkt
  • Hoe tandheelkundige behandelingen worden gecodeerd en gefactureerd binnen nationale gezondheidszorgsystemen
  • De wettelijke verplichtingen van een geregistreerde tandarts

Tandheelkunde 23 - Assurance maladie et facturation (Zorgverzekering en facturering)

  • Soorten dekking in operationele termen
  • Publieke vergoedingsmodellen en eigen bijdragen van patiënten

Tandheelkunde 24 - Code de déontologie (gedragscode)

  • De principes van de tandheelkundige gedragscode
  • Lees en begrijp geselecteerde fragmenten uit de gedragscode

Verpleegkunde 23 - Santé et assurance (gezondheidszorg en verzekeringen)

  • Leer zorginstellingen en verwijzingen kennen
  • Onderscheid tussen intramurale en extramurale zorg
  • Leg uit wat outreach- en gemeenschapsgerichte zorgdiensten zijn
  • zorginstellingen (huisarts, verpleeghuizen), verwijzingen, intra- / extramurale zorg, outreach zorg, gemeenschapszorg, verzekering

Verpleegkunde 24 - Formation et nouvelles procédures (Opleiding en nieuwe procedures)

  • Leer nieuwe hygiënematerialen en -technologieën gebruiken
  • Pas ergonomische technieken veilig toe
  • Beschrijf preventieve verpleegkundige acties (valpreventie, trombose)
  • zorgapparatuur, ergonomische technieken, lichaamsverzorgingshulpmiddelen, profylaxe, mobiliteitsriemen, antislipmaterialen

Verpleegkunde 25 - Contexte culturel (culturele achtergrond)

  • Communiceren met klanten uit diverse culturen
  • Ondersteun bewoners met gehoor- of geheugenproblemen
  • culturele verschillen, communicatiestijlen, gehoor-/geheugenproblemen, ondersteunende communicatiestrategieën

Verpleegkunde 26 - Soins éthiques et de qualité (Ethische en kwaliteitszorg)

  • Omgaan met ethische dilemma's in de dagelijkse verpleegkundige praktijk
  • Pas principes van privacy, autonomie en respect toe in de omgang met patiënten
  • Volg professionele normen, waarden en wettelijke standaarden
  • privacy, autonomie, respect, professionele normen en waarden, wettelijke normen, kwaliteit van zorg

A1.1 - Salutations et adieux (Groeten en afscheid nemen)

  • Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.
  • Een gesprek beginnen en beëindigen.
  • Nuttige zinnen om tijdens de les te gebruiken (om verduidelijking te vragen, om herhaling te vragen, enz.).
  • Persoonlijke voornaamwoorden

A1.2 - Dire votre nom (Je naam vertellen)

  • Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders
  • Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...)
  • Stel jezelf voor
  • het alfabet
  • De uitspraak

A1.3 - D'où viens-tu ? (Waar kom je vandaan?)

  • Vraag iemand waar ze vandaan komen
  • Zeg je nationaliteit
  • De bepaalde en onbepaalde lidwoorden

A1.4 - Nombres et comptage (Getallen en tellen)

  • Leren tellen
  • Nummers van 1-100
  • Cardinale cijfers, cardinalen: "Cent, Mille, Million"
  • De getallen van 20 tot 99

A1.5 - Famille (Familie)

  • Stel jezelf voor en vertel over je familie.
  • Vraag iemand naar zijn of haar familie. (grootte, structuur, ... )
  • bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden

A1.6 - Dire son âge (Je leeftijd zeggen)

  • Iemand naar zijn leeftijd vragen
  • Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent
  • De vraagwoorden: "Est-ce que" en "Quel"

A1.7 - Professions et études (Beroepen en studies)

  • Beschrijf je beroep
  • Vraag naar iemands beroep
  • Praat over studies
  • zelfnamen en hun geslacht

A1.8 - Adresse et coordonnées (Adres en contactgegevens)

  • Contactgegevens vragen en geven.
  • Geven van en vragen naar adressen.
  • De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -er: 1e groep

A1.9 - Jours de la semaine et parties de la journée (Dagen van de week en delen van de dag)

  • Leer de delen van de dag.
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week
  • Beschrijf je wekelijkse activiteiten.
  • De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: "Ce, Cet, Cette, Ces"

A1.10 - Le temps (Het weer)

  • Praat over het weer
  • Basis weerwoordenschat
  • De tijdvoorzetsels: "En, À, Avant, Après"

A1.11 - Nombres ordinaux (Rangtelwoorden)

  • Leer de rangtelwoorden.
  • De rangtelwoorden: "Premier, Deuxième..."

A1.12 - Saisons, mois et parties de l'année (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

  • Leer de seizoenen en maanden.
  • Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand.
  • Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar.
  • De overeenstemming van bijvoeglijke naamwoorden

A1.13 - Dire l'heure et lire l'horloge (De tijd vertellen en de klok lezen)

  • Vraag en vertel de tijd
  • Lees de klok
  • Tijdsuitdrukking: "Depuis, Jusqu'à, Pendant, etc..."
  • Hoe laat is het?

A1.14 - Dates de calendrier et jours fériés (Kalenderdata en feestdagen)

  • De basisdata en feestdagen
  • Hoe schrijf je de datum?

A1.15 - Nourriture quotidienne (Dagelijks eten)

  • Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren.
  • Vertel wat je eet en drinkt.
  • De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -ir: 2e groep

A1.16 - Routines quotidiennes (Dagelijkse routines)

  • Praat over je dagelijkse routine.
  • Praat over gewoontes.
  • De wederkerende voornaamwoorden
  • Bijwoorden van frequentie: "Toujours, Jamais, Souvent, Rarement"

A1.17 - Cuisine et pâtisserie (Koken en bakken)

  • Basisingrediënten voor koken
  • Verplichtingen uitdrukken
  • Modale werkwoorden: "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"

A1.18 - Poser des questions (Dingen vragen)

  • Stel en beantwoord vragen.
  • Leer de vraagwoorden.
  • De vragende bijwoorden: "Où", "Pourquoi", "Combien", enzovoort...

A1.19 - Les prix et l'argent (Prijzen en geld)

  • Praat over geld, valuta's en betaalmethoden.
  • Vraag naar en zeg de prijs in een winkel.
  • De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...

A1.20 - Faire les courses (Boodschappen doen)

  • Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes.
  • Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt.
  • De onbepaalde lidwoorden: Du, De l', De la
  • De samentrekkingen: "Au, Aux, Du, Des"

A1.21 - Au magasin de vêtements (In de kledingwinkel)

  • Beschrijf alledaagse kleding.
  • Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel.
  • Vraag om uw maat.
  • de lijdende voornaamwoorden
  • De indirecte voornaamwoordelijke voorwerpen

A1.22 - Parties du corps (Lichaamsdelen)

  • Leer de basis lichaamsdelen kennen.
  • Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven.
  • de meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden

A1.23 - Apparence physique (Uiterlijk)

  • Beschrijf het uiterlijk van mensen
  • Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven.
  • Adjectieven: Overeenstemming en plaats

A1.24 - Couleurs (Kleuren)

  • Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen.
  • De nevenschikkende voegwoorden: "Et", "Ou", "Car", "Mais"

A1.25 - Émotions et sentiments (Emoties en gevoelens)

  • Druk je basisemoties uit.
  • Beschrijf de gevoelens van anderen.
  • de nulvoorwaardelijke wijs
  • De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep)
  • Samenvatting van de tegenwoordige tijd

A1.26 - Les sens et la perception (Zintuigen en waarnemen)

  • Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking
  • Dingen vergelijken
  • De vergrotende bijvoeglijke naamwoorden: "Plus", "Moins", "Aussi"

A1.27 - Formes et motifs (Vormen en figuren)

  • Beschrijf vormen en figuren.
  • Beschrijf basisobjecten.
  • Geef voorkeuren aan.
  • de eenvoudige ontkenning

A1.28 - Caractère et personnalité (Karakter en persoonlijkheid)

  • Leer het karakter van mensen te beschrijven.
  • Praat over persoonlijkheden.
  • De overtreffende trap: "Le plus, Le moins," enzovoort

A1.29 - États physiques et sensations (Lichamelijke toestanden en sensaties)

  • Druk uit wat je nodig hebt.
  • Vertel hoe je lichaam aanvoelt.
  • De klemtonen: Moi, Toi, Lui...

A1.30 - Maladie et douleur (Ziekte en pijn)

  • Uitdrukken van ziekte en pijn.
  • Leg je medische toestand uit bij de dokter.
  • De nabije toekomst : "Aller" + infinitief

A1.31 - Notre maison (Ons huis)

  • Beschrijf alle kamers en verdiepingen van een huis.
  • Een huur- of verkoopadvertentie van een huis begrijpen.
  • De onpersoonlijke vorm: "Il y a", "C'est"

A1.32 - Meubles (Meubilair)

  • Beschrijf het meubilair in je huis.
  • De plaatsvoorzetsels: "À", "Dans", "Sur", "Sous", enzovoort...

A1.33 - Vaisselle (Servies)

  • Beschrijf welke tafelgerei je nodig hebt.
  • De tafel dekken om gasten te ontvangen.
  • Plaatsbepalende bijwoorden

A1.34 - Appareils ménagers (Huishoudelijke apparaten)

  • Leer de namen van veelvoorkomende huishoudelijke en elektrische apparaten.
  • Dagelijkse situaties met veelvoorkomende huishoudelijke apparaten.
  • De plaatsvervangende voornaamwoorden: "y" en "en"

A1.35 - Logement et hébergement (Huisvesting en accommodatie)

  • Leer de verschillende soorten accommodaties.
  • Neem contact op met een verhuurder of makelaar om een huis te huren.
  • De tegenwoordige tijd: "Être en train de"

A1.36 - Plantes d'intérieur et plantes de jardin (Kamerplanten en tuinplanten)

  • Leer de namen van gewone planten en bloemen in huis en in de tuin.
  • Praat over plantenverzorging en routines bij jou thuis of op kantoor.
  • de gebiedende wijs

A1.37 - Vos animaux de compagnie (Je huisdieren)

  • Leer de basisdieren (huisdieren).
  • Beschrijf de routines, de dagelijkse verzorging en het voer van je huisdier.
  • De logische verbindingswoorden: "Donc, Alors, Aussi..."

A1.38 - Services du quotidien (Dagelijkse diensten)

  • Beschrijf de locatie van diensten op een kaart.
  • Vraag naar de openingstijden van een bepaalde dienst.
  • De onregelmatige werkwoorden: "Faire", "Prendre", "Dire"

A1.39 - Commander de la nourriture et dîner au restaurant (Eten bestellen en uit eten gaan)

  • Vraag naar eten van het menu.
  • Reserveer een tafel in een restaurant.
  • de voltooid deelwoord

A1.40 - Sports et exercice (Sport en beweging)

  • Leer de sporten
  • Praat over de sporten die je beoefent
  • De passé composé met "avoir" en "être"

A1.41 - Décrire les passe-temps (Hobby's beschrijven)

  • Praat over je hobby's
  • Beschrijf activiteiten die je leuk vindt
  • "Faire de", "Jouer à", "Jouer du" + bepaald lidwoord

A1.42 - Transport (Vervoer)

  • Beschrijf de verschillende soorten vervoer.
  • Koop een vervoerbewijs.
  • Beschrijf het vervoer tussen plaatsen.
  • Een precies moment aangeven

A1.43 - Demander et donner des directions (De weg vragen en wijzen)

  • Vraag om de weg in een stad
  • Aan een vreemde de weg wijzen
  • Vraag naar het bestaan van een gebouw of dienst.
  • uitdrukking van de momenten

A1.44 - Sortie du vendredi soir (Vrijdagavond uit)

  • Maak plannen met je vrienden voor vrijdagavond.
  • Iemand uitnodigen voor een evenement.
  • de lijdende vorm

A1.45 - Musique et art (Muziek en kunst)

  • Praat over culturele evenementen in de stad.
  • Ga naar het museum, een expositie, een muziekstuk...
  • De indirecte rede: Il dit que...

A2.1 - Plans de vacances (Vakantieplannen)

  • Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.
  • Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.
  • Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.
  • De vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden: -el, -eil, -il, -on, -er

A2.2 - Faire vos bagages (Je bagage inpakken)

  • Naam en beschrijf veelvoorkomende spullen om in te pakken en soorten koffers.
  • Een koffer inpakken voor een zakenreis.
  • Navigatieregels en bagagebeperkingen op de luchthaven.

A2.3 - Réservez votre hébergement (Boek uw accommodatie)

  • Boek en reserveer een kamer - per telefoon, e-mail en online.
  • Ken veelvoorkomende hotel- en kamertypes.

A2.4 - À l'aéroport et dans l'avion. (Op de luchthaven en in het vliegtuig.)

  • Het incheckproces voor uw vlucht: op de luchthaven en online.
  • Vraag naar informatie over vluchtschema's en terminals.
  • Door de beveiliging gaan en de veiligheidsinstructies begrijpen.

A2.5 - Louez votre moyen de transport (Huur uw vervoer)

  • Huur een auto, fiets of scooter.
  • Beheer uw autoverzekering en storting.
  • Haal en retourneer uw vervoermiddel.

A2.6 - À l'hôtel (Bij het hotel)

  • In- en uitchecken bij het hotel.
  • Vraag om wijzigingen of extra services tijdens uw verblijf.
  • Meld eventuele problemen met betrekking tot uw verblijf bij de receptie.

A2.7 - En tant que touriste dans la ville (Als toerist in de stad)

  • Veelvoorkomende activiteiten tijdens een stedentrip.
  • Informatie vragen bij het VVV-kantoor.
  • Ken praktische overlevingszinnen als toerist om je in de stad te redden.

A2.8 - Catastrophe de vacances ? (Vakantieramp?)

  • Meld gestolen of verloren voorwerpen bij het politiebureau.
  • Hulp vragen met documenten bij de ambassade of het consulaat.
  • Bel de hulpdiensten.

A2.9 - Paperasse et bureaucratie (Papierwerk en bureaucratie)

  • Navigeren door sociale zekerheid, werkvergunningen en papierwerk.
  • Ken uw verplichtingen en documentatie in het land.

A2.10 - As-tu entendu les nouvelles ? (Heb je het nieuws gehoord?)

  • Bespreek wat je op televisie hebt gezien of op de radio hebt gehoord.
  • Tijduitdrukkingen voor recente gebeurtenissen.
  • Leer de populaire mediastations in je gastland kennen.

A2.11 - Services d'urgence (hulpdiensten)

  • Ken de namen van de hulpdiensten van je nieuwe land.
  • Bellen en adviseren over situaties.

A2.12 - Mon temps à l'école (Mijn tijd op school)

  • Leer over het onderwijssysteem van het land.
  • Vertel over je tijd op school en jeugdherinneringen.

A2.13 - À la banque (Bij de bank)

  • Een bankrekening openen.
  • Doe online aankopen en maak uzelf vertrouwd met gangbare betaalmethoden.
  • Leer de grootste banken van het land kennen.

A2.14 - Licence universitaire (Universitair diploma)

  • Praat over je universitaire studie of doelen.
  • Ken de woordenschat over hoger onderwijs.
  • Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.

A2.15 - Le gouvernement et les élections (De regering en verkiezingen)

  • Maak kennis met de basisoverheidsinstellingen van het land.
  • Praat over verkiezingen en stemmen.

A2.16 - Aller à un concert (Naar een concert gaan)

  • Koop (online) kaarten voor een festival, concert, musical,...
  • Praat over muziekinstrumenten en je favoriete genre.
  • Ken de bekende festivals in je nieuwe land.

A2.17 - Rendre visite à des amis (Vrienden bezoeken)

  • Nodig je vrienden thuis uit en ontvang ze.
  • Organiseer een dinerfeest, spelletjesavond of andere activiteit.
  • Ken de gebruikelijke avondactiviteiten in je nieuwe land.

A2.18 - Visitez la campagne (Bezoek het platteland)

  • Praat over het dorp en het platteland.
  • Leer de namen van de boerderijdieren.
  • Leer over de bekendste landelijke gebieden van je gastland.

A2.19 - Au camping (Op de camping)

  • Leer de namen van veelvoorkomende natuurlijke objecten.
  • Navigeer met een kaart of GPS.
  • Ken de gebruikelijke gebieden om te kamperen in je nieuwe land.

A2.20 - Voyage en famille au zoo (Gezinsuitje naar de dierentuin)

  • Beschrijf verschillende landschappen en dieren.
  • Organiseer een familieactiviteit in een attractiepark.
  • Leer over beroemde dierentuinen of wildgebieden in jouw gastland

A2.21 - Aller se promener un dimanche (Een zondagwandeling maken)

  • Nodig vrienden en familie uit voor een wandeling of een klein ommetje.
  • Woordenlijst over landschappen en wandelen.
  • Leer de beroemde wandelgebieden van je gastland kennen.

A2.22 - Hygiène personnelle (Persoonlijke hygiëne)

  • Praat over hygiëneproducten en -routines.
  • Leg uit welke hygiëneproducten je in de winkel wilt.

A2.23 - Cours de loisirs (Hobbylessen)

  • Zoek en vind privélessen.
  • Schrijf je in bij een lokale academie van jouw interesse.

A2.24 - Nourriture à emporter (Afhaalmaaltijd)

  • Vraag om een specifiek menu.
  • Bestel afhaalmaaltijden.

A2.25 - Alimentation saine et habitudes (Gezonde voeding en gewoontes)

  • Praat over je dieet en (on)gezonde gewoontes.
  • Plan je wekelijkse menu.

A2.26 - transport (durable) (Duurzaam transport)

  • Bespreek je dagelijkse vervoer.
  • Bespreek verschillende soorten transport.

A2.27 - Styles vestimentaires et mode (Kledingstijlen en mode)

  • Praat over je favoriete outfit.
  • Beschrijf je outfit en mode.

A2.28 - Exercice et mode de vie (Beweging en levensstijl)

  • Bespreek de voordelen van lichaamsbeweging en sporten.
  • Praat over je dagelijkse bewegingsroutines

A2.29 - Chez l'agent immobilier (Bij de makelaar)

  • Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.
  • Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.

A2.30 - À la bibliothèque (In de bibliotheek)

  • Praat over een boek, sprookje of gedicht dat je hebt gelezen.
  • Vraag naar een boek of auteur in de bibliotheek.

A2.31 - Liste de souhaits (Verlanglijstje)

  • Praat over je bucketlist en toekomstplannen

A2.32 - Forfaits familiaux (Gezinsplannen)

  • Praat over plannen en ambities voor de toekomst
  • Praat over je relaties en gezinsplannen

A2.33 - Mon entreprise (Mijn eigen bedrijf)

  • Plannen bespreken voor het starten van een bedrijf.
  • Bespreek de dagelijkse boekhoudkundige taken.

A2.34 - À retirer (Met pensioen gaan)

  • Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.
  • Praten over lopende acties in de toekomst.

A2.35 - Services locaux et commerces (Lokale diensten en winkels)

  • Ken de namen van lokale diensten en winkels.
  • Bespreek wat je in het winkelcentrum vindt.

A2.36 - De la poste au courrier électronique (Van postkantoor naar e-mail)

  • Verstuur en ontvang berichten.
  • E-mail en internet.

A2.37 - À la recherche d'un emploi (Op zoek naar een baan)

  • Maak en verstuur je cv.
  • Gebruik vacaturewebsites om naar een baan te zoeken.

A2.38 - Entretien d'embauche (Sollicitatiegesprek)

  • Het voeren van een sollicitatiegesprek
  • Meewerkend voorwerp

A2.39 - Travail d'équipe (Teamwork)

  • Woordenschat over teams en rollen
  • Opdrachten geven met meewerkend voorwerp

A2.40 - Bureau et réunions (Kantoor en vergaderingen)

  • Leer basiswoordenschat voor debatteren
  • Instemming en onenigheid uiten

A2.41 - Opinions et négociations (Meningen en onderhandelingen)

  • Geef je mening
  • Basiszinnen leren om standpunten te bespreken

A2.42 - Organisation et délégation (Organisatie en delegatie)

  • Woordenschat over organisatiestructuur
  • Bevelen geven

A2.43 - Télétravail ou bureau ? (Thuiswerken of naar kantoor?)

  • Dagelijkse kantoorvocabulaire
  • Woordenschat van werken op afstand