A2.21: Op zondag een wandeling maken.

Wybieram się na niedzielny spacer.

Leer hoe je een vriend uitnodigt voor een zondagse wandeling (spacer), bespreek routes in bossen (las) en bergen (góry), en gebruik nuttige werkwoorden zoals pójść (gaan), zaprosić (uitnodigen), en spotkać się (ontmoeten) voor praktische gesprekken.

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Ćwiczenie 1: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Hou je van wandelen? Waarom wel of waarom niet? (Hou je van wandelen? Waarom wel of waarom niet?)
  2. Welke kleding en hulpmiddelen neem je mee als je gaat wandelen? (Welke kleding en gereedschap neem je mee als je gaat wandelen?)
  3. In welk land wil je gaan wandelen? (In welk land wil je gaan wandelen?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Lubię wędrować, ponieważ natura jest piękna. Cieszę się z górskich jezior i szczytów pokrytych śniegiem.

Ik hou van wandelen omdat de natuur mooi is. Ik geniet van bergmeren en toppen met sneeuw.

Lubię wędrować, gdy jest dobra ścieżka.

Ik houd van wandelen als er een goed pad is.

Nie lubię pieszych wędrówek, ponieważ są długie i męczące.

Ik houd niet van wandelen omdat wandelingen lang en vermoeiend zijn.

Bardzo ważne jest, aby mieć wodę, dobry plecak i odpowiednie ubranie.

Het is erg belangrijk om water, een goede rugzak en goede kleding mee te nemen.

Musisz mieć wygodne buty trekkingowe i kijki do chodzenia.

Je moet comfortabele wandelschoenen en wandelstokken hebben.

Często chodzę na wędrówki po krajach z wysokimi górami, takich jak Hiszpania, Francja czy Szwajcaria.

Ik ga vaak wandelen in landen met hoge bergen zoals Spanje, Frankrijk of Zwitserland.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. W niedzielę ___ na spacer z przyjaciółmi w góry.

(Op zondag ___ ik wandelen met vrienden in de bergen.)

2. Po drodze ___ piękne krajobrazy i lasy.

(Onderweg ___ we prachtige landschappen en bossen.)

3. Czy ___ Annę i Marka na wycieczkę?

(___ je Anna en Mark uit voor de excursie?)

4. Na pewno ___ się przy wejściu do lasu o 10 rano.

(We ___ elkaar zeker bij de ingang van het bos om 10 uur 's ochtends.)

Oefening 4: Ik ga zondag wandelen

Instructie:

W najbliższą niedzielę (Iść - Czas przyszły) z rodziną na spacer po lesie. Mamy nadzieję, że będzie ładna pogoda. Moje dzieci zawsze (Lubić - Czas przeszły) chodzić po górach i zbierać grzyby. Planuję też zaprosić moich przyjaciół, którzy często (Mówić - Czas teraźniejszy) , że chcą więcej czasu spędzać na świeżym powietrzu. Ostatnio (Dowiedzieć się - Czas przeszły) o pięknej ścieżce niedaleko Krakowa, która podobno (Być - Czas teraźniejszy) idealna na takie wycieczki. Jeśli wszyscy będą mogli, to (Spotkać się - Czas przyszły) około dziesiątej rano przy wejściu do lasu. Będzie to doskonała okazja, żeby odpocząć i poznać nowe miejsca w Polsce.


Aanstaande zondag ga ik met mijn familie wandelen in het bos. We hopen dat het mooi weer zal zijn. Mijn kinderen hebben altijd graag in de bergen gewandeld en paddenstoelen verzameld. Ik ben ook van plan mijn vrienden uit te nodigen, die vaak zeggen dat ze meer tijd buiten willen doorbrengen. Onlangs hebben we vernomen over een mooi pad vlakbij Krakau, dat blijkbaar perfect is voor zulke uitstapjes. Als iedereen kan, ontmoeten we elkaar rond tien uur 's ochtends bij de ingang van het bos. Het wordt een geweldige gelegenheid om uit te rusten en nieuwe plekken in Polen te leren kennen.

Werkwoordschema's

Iść - Gaan

Czas przyszły

  • Ja pójdę
  • Ty pójdziesz
  • On/Ona/Ono pójdzie
  • My pójdziemy
  • Wy pójdziecie
  • Oni/One pójdą

Lubić - Graag hebben

Czas przeszły

  • Ja lubiłem/lubiłam
  • Ty lubiłeś/lubiłaś
  • On/Ona/Ono lubił/lubiła/lubiło
  • My lubiliśmy
  • Wy lubiliście
  • Oni/One lubili

Mówić - Zeggen

Czas teraźniejszy

  • Ja mówię
  • Ty mówisz
  • On/Ona/Ono mówi
  • My mówimy
  • Wy mówicie
  • Oni/One mówią

Dowiedzieć się - Vernemen

Czas przeszły

  • Ja dowiedziałem/dowiedziałam się
  • Ty dowiedziałeś/dowiedziałaś się
  • On/Ona/Ono dowiedział/dowiedziała/dowiedziało się
  • My dowiedzieliśmy się
  • Wy dowiedzieliście się
  • Oni/One dowiedzieli się

Być - Zijn

Czas teraźniejszy

  • Ja jestem
  • Ty jesteś
  • On/Ona/Ono jest
  • My jesteśmy
  • Wy jesteście
  • Oni/One są

Spotkać się - Elkaar ontmoeten

Czas przyszły

  • Ja spotkam się
  • Ty spotkasz się
  • On/Ona/Ono spotka się
  • My spotkamy się
  • Wy spotkacie się
  • Oni/One spotkają się

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesoverzicht: Wandelen op zondag (Going for a Sunday walk)

Deze les draait om het plannen en bespreken van een wandeling op zondag, met vrienden of familie, in verschillende natuurgebieden zoals bossen, bergpaden en parken. Je leert hoe je uitnodigingen formuleert, over favoriete wandelroutes praat, en plannen maakt voor gezamenlijke uitstapjes.

Belangrijkste onderwerpen en vaardigheden

  • Uitnodigen voor een wandeling: Bijvoorbeeld, hoe je zegt "Chciałem zaprosić cię na wspólny spacer po lesie" (Ik wilde je uitnodigen voor een gezamenlijke wandeling in het bos).
  • Praten over wandelroutes: Begrippen zoals szlak (route), rzeka (rivier), zieleń (groen), en widoki (uitzichten) komen aan bod.
  • Afspreken en tijd aangeven: Praktische zinnen om een tijd en plek af te spreken, zoals "Spotkajmy się o 10 rano przy wejściu do lasu" (Laten we elkaar om 10 uur 's morgens bij de ingang van het bos ontmoeten).

Voorbeeldwoorden en uitdrukkingen

  • Spacer – wandeling
  • Zaprosić – uitnodigen
  • Rodzina – familie
  • Szlak górski – bergpad
  • Park krajobrazowy – natuurbeschermingspark
  • Lubić – leuk vinden (tijd: ja lubiłem/lubiłam – ik vond leuk)
  • Pójść (toekomstige tijd pójdę) – gaan (eenmalige actie)

Grammaticale bijzonderheden

De les bevat een mini-verhaal en oefeningen met werkwoordvervoegingen, vooral met werkwoorden in de toekomsttijd (Czas przyszły), zoals pójść (ik zal gaan) en in de verleden tijd (Czas przeszły), zoals lubić in lubiłem/lubiłam (ik vond leuk). Dit helpt je herkennen hoe acties in verschillende tijden worden uitgedrukt.

Specifieke verschillen tussen Pools en Nederlands

In het Pools zijn er verschillende aspecten om rekening mee te houden:
1. De toekomsttijd kan worden gevormd met een enkelvoudig werkwoord (zoals pójdę) wat soms in het Nederlands wordt gegeven door hulpwerkwoorden ("ik zal gaan").
2. Vervoegingen veranderen sterk afhankelijk van persoon en getal, bijvoorbeeld spotkamy się (wij zullen elkaar ontmoeten).
3. Het gebruik van wederkerende werkwoorden zoals spotkać się (elkaar ontmoeten) komt in het Nederlands wat minder vaak voor in deze vorm.

Handige uitdrukkingen en zinnen voor onderweg

  • Masz plany na niedzielę? – Heb je plannen voor zondag?
  • Chciałem zaprosić cię na spacer. – Ik wilde je uitnodigen voor een wandeling.
  • Spotkamy się o 10 rano. – We ontmoeten elkaar om 10 uur 's morgens.
  • Trasa jest około dziesięć kilometrów. – De route is ongeveer tien kilometer.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏