Découvrez les trappen van vergelijking en maîtrisez les formes stellende (groot), vergrotende (groter) et overtreffende trap (het grootst) pour comparer efficacement en néerlandais.
- Le degré positif est l'adjectif ordinaire.
- Le comparatif est utilisé pour faire une comparaison.
- Devant le superlatif, il y a un article défini.
| Trap (Degré) | Uitgang (Terminaison) | Voorbeelden (Exemples) |
|---|---|---|
| Stellende trap (déclaratif) | - | groot, mooi, dik, klein, lief |
| Vergrotende trap (comparatif) | -er | groter, mooier, dikker, kleiner, liever |
| Overtreffende trap (Superlatif) | het/de -st(e) | het grootst, het mooist, het dikst, het kleinst, het liefst |
Des exceptions !
- Le comparatif utilise dan: Dit huis is kleiner dan dat huis.
- Formes irrégulières : goed → beter → best, veel → meer → meest, graag → liever → liefst, weinig → minder → minst.
Exercice 1: Trappen van vergelijking
Instruction: Remplissez le mot correct.
zachter, liefste, zuurste, zoetst, luider, beter, minst, zouter
1.
Zout:
De soep is ... geworden nadat ik zout heb toegevoegd.
(La soupe est devenue plus salée après que j'ai ajouté du sel.)
2.
Zacht:
Mijn kussen is ... dan dat van jou.
(Mon coussin est plus doux que le tien.)
3.
Zuur:
De citroen is het ... fruit.
(Le citron est le fruit le plus acide.)
4.
Graag:
Ik eet het ... zoete snoepjes.
(Je préfère manger des bonbons sucrés.)
5.
Luid:
Kan je wat ... spreken? Ik hoor je niet goed.
(Peux-tu parler un peu plus fort ? Je ne t'entends pas bien.)
6.
Weinig:
In het donker kan ik het ... zien.
(Dans le noir, je vois le moins bien.)
7.
Goed:
Verse bloemen ruiken ... dan oude bloemen.
(Les fleurs fraîches sentent meilleur que les fleurs fanées.)
8.
Zoet:
Dit snoepje is het ....
(Ce bonbon est le plus sucré.)
Exercice 2: Choix multiple
Instruction: Choisissez la bonne solution
1. Dit huis is ______ dan dat huis.
(Cette maison est ______ que cette maison.)2. De appel is ______ dan de peer.
(La pomme est ______ que la poire.)3. Dat is ______ schilderij van het museum.
(C’est ______ tableau du musée.)4. Deze geur is ______ sterk dan die van gisteren.
(Ce parfum est ______ fort que celui d’hier.)5. Ik luister ______ naar klassieke muziek dan naar rockmuziek.
(Je préfère écouter ______ de la musique classique que du rock.)6. Dit is ______ hotel in de buurt.
(C’est ______ hôtel du quartier.)
